Alle berichten van Roos Vonk

Carnisme

Melanie Joy’s lezing bij psychologie, Radboud Universiteit Nijmegen, 13 december 2012

 

Roos Vonk

Melanie Joy begint haar boek1 en haar lezing2 met een gedachtenexperiment: Je bent te gast bij een chique diner. Je zit met de andere gasten aan een fraai gedekte tafel. Het licht van de kaarsen fonkelt in de kristallen wijnglazen. Er wordt geanimeerd gepraat. Heerlijke etensgeuren komen uit de keuken. Je hebt de hele middag nog niet gegeten dus het water loopt je in de mond. Na een tijd komt de gastvrouw tevoorschijn met een grote ovenschotel. Een heerlijke geur van vlees, kruiden en groenten vult de kamer. Je schept jezelf een flinke portie op. Na een paar hapjes van het heerlijke zachte vlees maak je de gastvrouw een compliment en vraagt naar het recept.

“Dank je”, zegt ze. “Het is heel simpel eigenlijk, je begint met een kilo labrador, die moet je goed marineren in…” Labrador? Waarschijnlijk hou je nu plotsklaps op met kauwen: is het stuk vlees in je mond van een hond?

Wat nu? Ga je door met eten? Of kijk je vol afschuw naar de hond op je bord, bedenkend dat je er net van gegeten hebt? Ga je de groenten die er omheen liggen eruit pikken en opeten? Of wil je zelfs die niet meer eten, net als veel mensen, omdat je zo’n weerzin voelt dat de groenten ook besmet zijn doordat ze in dezelfde schotel zitten?

Het voorbeeld illustreert de kern van haar betoog: dat er een kloof is tussen wat we eten – biefstuk, gehakt, karbonade – en de levende dieren waar ons vlees vandaan komt. Elke cultuur categoriseert sommige dieren als eetbaar – in onze cultuur bijvoorbeeld: koe, varken en kip – en andere als niet-eetbaar: de meeste andere dieren. De gedachte aan het eten van die niet-eetbare dieren roept afschuw op, of het nu een hond is of een tor. Waarom voelen we dan geen afschuw als we denken aan het eten van een koeiendij, een varkensbuik of een kippenpoot? We hebben geleerd die dieren niet te zien als levende dieren, maar als voedsel. Door het woord labrador zie je opeens een levende hond voor je, een hond die speelt, rent, knuffelt, slaapt. De gedachte dat dier te eten is huiveringwekkend. Maar een varken leeft ook, kan ook spelen, rennen, knuffelen, slapen. Omdat het een eetbaar dier is, hebben we het besef daarvan uit ons bewustzijn gebannen.

In onze samenleving wordt dat ook nog heel makkelijk gemaakt, want we zien heel weinig van de dieren die op ons bord belanden. Iedere minuut worden er in de wereld 124.000 boerderijdieren geslacht (in Nederland zo'n 500 miljoen per jaar*). We zien die dieren zelden; niet tijdens hun leven in gesloten stallen, niet tijdens het transport, niet in de slachterij. We kunnen ‘koe’ eten zonder te denken aan een levend dier dat, net als ieder dier, alles zou doen om in leven te blijven, en op gewelddadige wijze aan haar eind is gekomen.

Keuzevrijheid

Melanie Joy spaart haar publiek niet. Ze laat een video zien met gruwelijke taferelen uit stallen en slachterijen. Uit eigen ervaring weet ik dat vleeseters boos kunnen reageren wanneer je hen confronteert met akeligheden uit de veeindustrie. Ze zeggen: ik wil de vrijheid hebben om te eten wat ik wil, en jij probeert me die vrijheid af te nemen.

Melanie Joy ziet dat heel anders. Ze zegt bij de video: je kunt geen vrije keuze maken als je geen bewustzijn hebt en niet alle feiten kent. Juist door je op de hoogte te stellen van alle onaangename feiten over de dierenindustrie, kun je je eigen keuzes gaan maken. Volgens die opvatting zijn mensen onvrij zolang ze zich afsluiten voor die onprettige feiten. En niet alleen dat. Om vlees te eten, moeten mensen nog veel meer inleveren: hun authenticiteit, hun integriteit, hun compassie en empathie, hun open hart. Immers, je moet het eten van vlees voor jezelf rechtvaardigen door middel van overtuigingen zoals: dieren hebben geen gevoel, dieren zijn er voor mensen, als het dier een goed leven heeft gehad dan is het niet erg hem te doden, er zijn ergere dingen, enzovoort enzovoort.

Zelfbedrog

Op dit punt weet ik dat er steun is voor Joy’s opvattingen vanuit experimenteel psychologisch onderzoek. Daaruit is gebleken dat mensen, na het eten van vlees, minder morele zorg hebben om dieren en vaker de mogelijheid ontkennen dat dieren lijden, vergeleken met mensen die pinda’s hebben gegeten. In dit onderzoek waren de deelnemers willekeurig toegewezen aan een groep die vlees of pinda’s kreeg voorgezet; het ging dus niet om bestaande verschillen tussen vlees- en pinda-liefhebbers, maar om het effect van vlees eten op gedachten over dieren. Om te rechtvaardigen dat ze vlees hebben gegeten, gaan mensen een lagere morele status aan dieren toekennen.3

Dit bevestigt de stelling van Joy dat het eten van vlees onvermijdelijk een vorm van zelfbedrog met zich meebrengt, een schending van de eigen integriteit. Mensen blokkeren hun eigen compassie – die ze wel voelen met de labrador – en sluiten hun hart om zonder schuldgevoel vlees te kunnen eten. In onze cultuur doen we dat collectief, zegt Joy: we hebben met z’n allen een systeem van overtuigingen gecreëerd dat het eten van vlees rechtvaardigt. We nemen gedachtenloos aan dat een vegetariër of een veganist vanuit een bepaalde ideologie keuzes maakt, een vleeseter niet. Vlees eten is immers ‘normaal’. Maar ook vleeseters brengen een ideologisch systeem mee naar de eettafel. Dat systeem heet carnisme. Het is een systeem dat de dominante cultuur weerspiegelt – zoals ook ooit de opvattingen die bijvoorbeeld slavernij of dominantie van mannen over vrouwen rechtvaardigden – en het bevat overtuigingen zoals: vlees eten is natuurlijk (volgens Joy een eenzijdige interpretatie van de menselijke evolutie, waarin de Neanderthaler merkwaardig genoeg als ons rolmodel is uitgekozen), dieren zijn als dingen (hebben geen gevoel). Carnisme omvat ook de categorisaties die we gebruiken tussen bijvoorbeeld mens-dier (specisisme) en tussen eetbare en niet-eetbare dieren. “Die dieren worden er speciaal voor gefokt, die vinden dat niet erg”, vertellen ouders hun kinderen. “Wat is anders het nut van zo’n varken, als we hem niet eten?” vroeg een schoonfamilielid mij ooit. Uitingen van carnisme, zou Joy zeggen.

Hoop

Het mooie van de analyse van Joy vind ik dat ze het eten van vlees koppelt aan twee grotere, meer omvattende thema’s. Een daarvan is een thema dat in de psychologie system justification4heet. Mensen hebben een sterke behoefte om ongelijkheid te rechtvaardigen en daarmee ook in stand te houden, omdat het prettiger is te denken dat de dingen goed en rechtvaardig zijn geregeld in de wereld. Dit heeft ons racisme en seksisme gebracht, maar ook specisisme. De behoefte aan systeemrechtvaardiging is het sterkst bij degenen die voordeel hebben van de status quo; de dominante, machtige groepen in de samenleving.

Als tweede thema zie ik de spirituele ontwikkeling van mensen als individu. Volgens Joy is het onvermijdelijk dat die hapert zolang je vlees eet, omdat dit je noodzaakt een deel van je hart te sluiten voor het leed dat levende dieren wordt aangedaan – iets waarvan je bij bijna ieder kind kunt zien dat het tegen onze natuur in gaat. Kinderen verbinden zich met dieren net als met mensen, kinderen reageren verbaasd en verdrietig als ze iets zien over de behandeling van dieren in de industrie: “Dat kan toch niet?” Je kunt alleen genieten van vlees door dat gevoel te ontkennen – dus in feite een deel van jezelf en je vermogen tot liefde voor alles wat leeft.

Joy gelooft helemaal niet in die rechtvaardige wereld, vermoed ik. “We’ve inherited a very messy world”, zegt ze, een wereld waarin het vrijwel onmogelijk is om niet deel te nemen aan de gevolgen van carnisme. Zelfs haar vegetarische niet-leren schoenen worden ongetwijfeld bij elkaar gehouden door lijm waar delen van een of ander dier in zitten, want dieren zitten overal in.

Toch is er hoop, vindt ze. Want waarom bedenken we eigenlijk zo’n carnistisch systeem dat ons eetgedrag rechtvaardigt? “Because we care”. Omdat het ons in ons hart helemaal niet lekker zit. In ons hart hebben we allemaal die betrokkenheid, dat vermogen tot liefde en verbinding. Het carnistische systeem is een kaartenhuis, gebouwd op ontkenning daarvan. Daarmee eindigt ze, en met een les die zij van haar dieren heeft geleerd: liefde is de hoogste vorm van verbinding, en zou niet beperkt moeten worden op grond van arbitraire grenzen tussen soorten, tussen eetbaar en niet-eetbaar. 

 

Undo

Rode wijn en ***

Roos Vonk, Psychologie Magazine, december 2012

Soms doe je dingen die je gelijk weer ongedaan wilt maken. Een tactloze opmerking of een roekeloze manoevre in het verkeer, maar vooral heel alledaagse huishoudelijke miskleuntjes. Als ik net mijn aardappelmesje onderin de GFT-bak heb gegooid. Als ik een plant teveel water geef waardoor alles er aan de onderkant weer uitloopt. Als ik uitschiet met de peper. Waar is de Undo-toets? denk ik dan. Wat zou het heerlijk zijn als je met één klikje je laatste aktie terug kon draaien.

Helaas, die toets ontbreekt in real life. En dus kun je ook maar beter niet wrijven in de vlek, zeggen communicatie-deskundigen. Hoe harder je probeert je uitglijders ongedaan te maken of recht te zetten, des te meer vestig je de aandacht erop. Denk maar aan het welbekende boemerang-effect: als je niet aan witte beren mag denken, moet je er juist aan denken. En dat is alleen nog maar als je tegen jezélf zegt ‘niet aan denken’. Zeg je tegen iemand anders “Let niet op de rommel”, waar gaat ie dan naar kijken? Tuurlijk. Uit de film kennen we allemaal de instructie: “The jury will disregard that remark”. De aanklager brengt bijvoorbeeld een eerdere verdenking ter sprake, waardoor de verdachte extra verdacht wordt. Dan zegt de rechter dat dat niet had gemogen. Maar kan de jury die informatie zomaar weer wegpoetsen?

Dat hangt er vanaf, blijkt uit Amerikaans onderzoek naar juryrechtspraak. Als mensen informatie moeten negeren omdat die bewezen onjuist is, dan doen ze welwillend hun best om de implicaties ervan ‘af te trekken’ van hun mening. Toch blijft onbewust het aanvankelijke gevoel vaak hangen.* Ik noem dat het JR-effect, naar acteur Larry Hagman, die de slechterik JR speelde in de tv-serie Dallas. Hij kreeg in de jaren tachtig op straat geregeld scheldkanonnades naar zijn hoofd en soms vielen er zelfs klappen. “Daar heb je die rotzak” was het eerste gevoel dat bij de kijkers bovenkwam als ze hem zagen.

Nog erger wordt het wanneer mensen informatie moeten negeren omdat die via ongeoorloofde slinkse wegen boven water is gekomen. Die informatie is natuurlijk juist machtig interessant – zoiets als een ‘uitgelekt rapport’ (dé manier om aandacht te krijgen: iets laten ‘uitlekken’). Hier moest ik aan denken toen ik las over het onlangs verschenen boek over Gerard Reve – met sterretjes op alle plaatsen waar de partner van Reve bezwaar had gemaakt en waar de oorspronkelijke tekst daarom was verwijderd. Dat is wel een zeer valse truc van auteur en uitgever, want nu trekken die sterretjes natuurlijk juist alle aandacht. Iedereen staat even stil bij een zin over betogen die waren “geïnspireerd door het gebruik van rode wijn en ***.” Dat moet iets ergers zijn dan wijn, weet je dan. En bij de zin “Je hebt trouwens al flink wat dons om je *** pielemuisje” denk ik gelijk: daar zal wel ‘kleine’ hebben gestaan; welk ander adjectief zou een man wegcensureren?

Het is duidelijk: we kunnen niet alles corrigeren wat ons niet bevalt. Sterker: je bent vaak beter af als je het niet eens probeert. Een mentaal undo is net zo onmogelijk als de peper weer uit de pastasaus halen.

 

De deur in het gezicht

Nivelleren doe je zo

Roos Vonk

Mijn vroegere schoolvriendje kwam met zijn rapport thuis en zei: “Mama, ik heb zeven onvoldoendes!” Nadat ze was uitgefoeterd, zei hij geruststellend: “Nee hoor, het zijn er maar drie”. Een beïnvloedingstruc, de zogenaamde ‘door-in-the-face’-techniek, werkt op vergelijkbare wijze. Je begint met een verzoek of een openingsbod dat zo hoog is dat de ander weigert: “Mama, mag ik voortaan 10 euro zakgeld erbij?” Uiteraard kan het ook over je salaris gaan, of een bod in een onderhandeling. Met de extreme opening zorg je dat je de deur in je gezicht krijgt. Vervolgens verlaag je je verzoek: “2,50 dan?” Nadat de ander je eerste verzoek heeft geweigerd, wil hij je tegemoetkomen. En door het contrast met het eerste bod, lijkt het tweede opeens heel redelijk.

Deze truc wordt vaak verward met een andere beïnvloedingstechniek, de voet-in-de-deur. Bij de voet-in-de-deur-techniek luis je iemand er geleidelijk in, door te beginnen met een klein verzoek dat hij niet kan weigeren, en dan steeds grotere verzoeken te doen die ook ingewilligd worden als iemand eenmaal op gang is. Hier werk je dus van klein naar groot en is het cruciaal dat het eerste, kleine verzoek wordt ingewilligd. Bij de deur-in-het-gezicht is het omgekeerd: hier begin je groot en is het idee juist dat het eerste, grote verzoek wordt afgewezen. De kans op inwilliging van een volgend, kleiner verzoek neemt daardoor sterk toe. Dat komt door twee factoren. Ten eerste wil de ander niet de lulligste zijn en voelt zich moreel verplicht je tegemoet te komen na de afwijzing. Ten tweede lijkt het verzoek kleiner in contrast met het eerste verzoek.

Die contrastwerking kennen we allemaal: Als je aan zee gaat zwemmen, kom je vaak eerst in het ‘pierebadje’, een ondiep plasje voor een zandwal. Je loopt er doorheen en het voelt koud aan. Maar ben je eenmaal in zee geweest, dan voelt het pierebadje op de terugweg juist warm aan. Precies hetzelfde water is dus warm of koud, afhankelijk van je vergelijkingscontext. Zo kun je ook de prijs van een product in de winkel zien als hoog of laag, afhankelijk van andere prijzen. Niet voor niets houdt de Consumentenbond de Van/voor-aanbiedingen (waarbij de zogenaamde oorspronkelijke prijs is doorgestreept en vervangen door een lagere prijs) van winkeliers scherp in de gaten: een truc die werkt omdat de doorgestreepte ‘van’-prijs een vergelijkingsstandaard verschaft waartegen de aangeboden ‘voor’-prijs laag lijkt. Als de ‘van’-prijs uit de lucht gegrepen is, is dat natuurlijk misleidend. Niet misleidend, maar wel gebaseerd op hetzelfde principe, is dat verkopers van herenkleding bij voorkeur eerst het pak verkopen, daarna vragen of er nog een overhemd bij moet en als laatste over de stropdas te beginnen. Bij de omgekeerde volgorde lijken die pakken erg duur, maar iemand die net 400 euro heeft uitgegeven aan een pak, neemt er makkelijk een das van 40 euro bij.  

Maar de echte deur-in-het-gezicht-techniek vereist dat je eerst een onaantrekkelijk aanbod doet dat wordt afgewezen. Zo stond in een onderzoek* een kaasverkoper bij een hut in de Oostenrijkse Alpen. Hij bood wandelaars twee pond kaas aan voor 8 euro, maar de meesten wilden dat niet. Het volgende aanbod, 1 pond kaas voor 4 euro, had na die weigering veel meer succes dan wanneer de verkoper direct 1 pond voor 4 euro aanbood – dus precies hetzelfde bod, maar zonder het voorafgaande nep-bod. Ook in restaurants is de techniek met succes gebruikt**: serveersters die na het eten aan de gasten vroegen of ze koffie of thee wilden bestellen, kregen meer respons als ze eerst hadden gevraagd of men een dessert wilde: na het afslaan van het dessert stemde men vaker in om nog koffie of thee te bestellen.

Het zou zomaar kunnen dat wij onlangs allen getuige waren van een zeer fraaie uitvoering van de deur-in-het-gezicht-techniek door politici. Zij wilden inkomens nivelleren, maar de rechterhelft van Nederland ziet daar natuurlijk niets in. Wie weet kregen we daarom eerst het buitensporige voorstel om te nivelleren via de zorgpremie. Het land was te klein voor de reuring die ontstond, men gooide en masse de deur in het gezicht van Rutte en Samsom. Het daarop volgende nivelleringsvoorstel kon tamelijk geruisloos passeren. Ik kan het niet bewijzen, maar ik stel me voor dat dat heel anders had kunnen lopen als het zorgpremie-debacle daar niet aan was voorafgegaan.

Geen nee

Waarom het onbewuste geen 'nee' verstaat

Roos Vonk

Mijn honden hebben al doende aardig wat mensentaal opgepikt. Zo kennen ze niet alleen ‘zit’ en ‘blijf’, maar ook ‘poes’ (= aanleiding om hysterisch te doen), ‘hond’ (ha, gezellig), ‘bal’ (waar?) en diverse woorden voor etenswaar, zoals koekje. Toen ik mijn gasten vroeg of ze een koekje wilden, veerde de hond dan ook meteen op: koekje?! ‘Nee, dit is geen hondenkoekje’, lachten we. Dat was olie op het vuur: ‘Kom op dan met die koekjes!’ sprak zijn lichaamstaal. Logisch natuurlijk: de hond kent het woord ‘geen’ niet. Evenzo ontdekte ik dat de zin ‘poes is al weg’ hem alleen maar hysterischer maakt omdat het woord ‘poes’ erin zit.

De hond laat hiermee iets zien dat ook geldt voor het onbewuste van mensen: een volstrekt onbegrip van de ontkenning. Het menselijk onbewuste werkt, net als het hondenbrein, volgens rudimentaire beginselen. Heel anders dan het bewustzijn*; dat werkt sequentieel, volgens als-dan-regels: als het regent word ik nat. Het onbewuste werkt op basis van associaties (bah, nat; koekje – lekker) en het werkt veel grover: quick-and-dirty, waardoor soms verkeerde associaties ontstaan. Dit veroorzaakt onder meer het effect van stemming op beslissingen: ben je bijvoorbeeld in een goeie bui terwijl je winkelt, dan koop je meer; onbewust koppel je je stemming aan de producten die je ziet: als ik me goed voel, is het een goeie aankoop.

Die simpele, associatieve werking brengt met zich mee dat ontkenningen niet goed te behappen zijn: een concept kan alleen maar wel of niet geactiveerd worden. Als je zegt ‘geen koekje’ dan is ‘koekje’ (en het daarmee geassocieerde vooruitzicht op ‘lekker’) al getriggered. Als je zegt ‘wat ik nu ga zeggen klinkt misschien arrogant, maar zo bedoel ik het niet’, dan is ‘arrogant’ al geactiveerd en kleurt alles wat je daarna gaat zeggen**. Recent onderzoek laat zien dat het ook zo werkt in de spreekkamer van de arts: artsen die zeggen "U hebt geen kanker" of "Je gaat er niet dood aan, hoor" – dus die in zekere zin goed nieuws brengen, maar in de vorm van een ontkenning van slecht nieuws – veroorzaken nodeloos veel ongerustheid bij de patiënt.

Door hetzelfde principe is het zo moeilijk ergens níet aan te denken (eten, drank, je ex): zodra je bedenkt dat je niet wilt denken aan X, of zodra je controleert òf je eraan denkt, dan is X al geactiveerd. Door het te willen onderdrukken, denk je er de hele tijd aan.

Ik zag eens een promotiefilm van een Amerikaans bedrijf dat video’s verkoopt om je onbewust te helpen afvallen middels subliminale boodschappen: teksten die zo kort worden aangeboden dat je ze alleen onbewust kunt zien. Hoewel dat principe zeker kan werken als het zorgvuldig wordt uitgevoerd, ging het hier om teksten (aangeboden tijdens een natuurfilm) in de stijl van: “Snoep is ongezond” en “Vet maakt me dik”. Het idee was dat de kijker dit onbewust zou verwerken en dan vanzelf tegenzin zou ontwikkelen. Maar áls die informatie al onbewust wordt opgepikt, zou het effect eerder omgekeerd zijn: je ziet het woord ‘vet’ of ‘snoep’ en opeens denk je: Hm, ik heb trek! Het onbewuste pakt de rest van de informatie niet op, en het is ook nog eens dol op korte-termijn-plezier en alles wat lekker is.

Het idee van het slimme onbewuste is aansprekend: het impliceert een belofte dat je alles fijn in die onbewuste black box kunt gooien en dat er dan iets goeds uit komt. Hoef je niet na te denken. Maar gezien de werking van onbewuste processen zal het resultaat in veel gevallen toch niet overeenstemmen met wat je echt wilt. Voor je hogere doelen in het leven moet je ook je hogere mentale functies gebruiken. Inzicht in onbewuste processen –van jezelf, en van anderen– kan daarbij natuurlijk wel goed van pas komen.

 

De strateeg in ons

Hoe ons strategische zelf ontstaat en onze onbevangenheid belemmert

 

Roos Vonk

Aan het eind van de basisschool deed ik een ontdekking. Als je lachte om de grapjes van jongens, vonden ze je leuk. Aldus won ik op mijn sloffen de strijd met ‘het andere leukste meisje van de klas’. Het lachen om andermans grapjes werd een tweede natuur. Nog tot ver in de twintig betrapte ik mezelf erop dat ik lachte om flauwe of foute lolbroekerij van mannen.

Dit is een voorbeeld van wat het ‘strategische zelf’ vermag: het deel van onszelf dat al vroeg leert met welk gedrag je succes en sympathie kunt verwerven. Vanaf het moment dat kinderen een ‘ik’ gaan ervaren dat is afgegrensd van de ‘ander’, hebben ze ook zorgen over hoe die ander hen bejegent. Die zorgen zijn bij ieder kind anders, maar ze beginnen bijna altijd met: ‘Ze zullen me…’ (uitlachen, negeren, dom vinden, overslaan, lastig vinden, enzovoort). Terugdenkend aan je kindertijd, weet je misschien nog wat je eigen overheersende ‘ze-zullen-me’ was. Als kind vind je een strategie om te zorgen dat ‘ze’ je zien staan en dat je meetelt. Ook die verschilt per kind. De een doet braaf, de ander hangt de pias uit, een derde slooft zich uit op school. Zo ontstaat het strategische zelf: het deel van jezelf dat actief wervend liefde, aandacht of bewondering bij je brengt.

Het zou te simplistisch zijn te zeggen dat dit deel van het zelf niet ‘echt’ is. Wie je bent komt immers ook tot uiting in je ‘strateeg’. Bovendien vergroei je er zó mee, dat het onderscheid vaak niet meer te maken is: de strateeg wordt een tweede natuur.

De strateeg kan ook geweldig nuttig zijn in allerhande situaties, dus er is geen reden hem overboord te zetten. Toch is het goed af en toe even uit te zoomen en je eigen strategische gedrag te aanschouwen. Hoe je je best zit te doen om onderhoudend of grappig te zijn, sociale banden te smeden, iemands gezicht te redden of je eigen gezicht, een ander niet tot last te zijn of juist wél opgemerkt te worden… vermoeiend allemaal! En als je bekijkt hoe ons aller strategen het sociale verkeer met elkaar regelen, denk je al snel ‘Hou even óp zeg!’ Je gaat verlangen naar waarachtigheid en puurheid, naar ontspanning.

Voor mijzelf verklaart dit waarom ik in het contact met dieren vaak meer ‘tot mezelf’ kom en meer kan ontspannen dan met mensen. Bij dieren hoef je nooit strategisch te zijn. Ze nemen je volledig zoals je bent. Die onbevangenheid, het volledig accepteren zoals het is, vind ik heerlijk verfrissend.

Onlangs heb ik ontdekt dat er nóg een situatie is waarin de strateeg afwezig is: als ik tv kijk. Als kind vroeg ik eens aan mijn moeder of de mensen op tv ons ook konden zien. Nu ik weet dat dat niet zo is, kan ik de mensen op tv volledig open en onbevangen waarnemen. Ik heb het idee dat ik daardoor veel scherper zie wat er aan de hand is, meer kan meevoelen, geraakt worden. Alle energie die normaliter opgaat aan het zenden is vrij om te ontvangen.

Ik had nooit gedacht dat ik deze conclusie nog eens zou trekken, maar mensen zijn misschien wel het leukst als ze tv kijken. Het meest onbevangen en authentiek. Zonde dat niemand dat ziet.

Zelfpromotie

Hoe kun je vertellen dat je heel goed bent en toch aardig blijven?

Roos Vonk*

In allerlei situaties kan het van belang zijn indruk te maken op anderen. Bij sollicitaties, acquisitiegesprekken, op een borrel, bij een date of gewoon zomaar: je wilt soms je kwaliteiten onder de aandacht brengen. Je moet dan aan zelfpromotie doen: jezelf verkopen.

Van alle vormen van strategisch sociaal gedrag is dat verreweg de moeilijkste. Het probleem is simpel: als je gewoon zegt dat je geweldig goed bent en al je capaciteiten en verdiensten opsomt, kan dat heel arrogant of opschepperig overkomen. En als mensen je eenmaal niet aardig vinden, is het buitengewoon moeilijk ze te imponeren, omdat alles wat je doet als zelfingenomen, pretentieus en kwallerig geïnterpreteerd wordt. De kunst is sympathie te winnen en tóch duidelijk te maken dat je goed bent. 

Mensen hebben daar allerlei oplossingen voor. Bekend is natuurlijk de aanbevelingsbrief: als iemand anders over jou zegt dat je geweldig bent, is dat geloofwaardiger dan als je het over jezelf zegt. Een variant is zelf zeggen dat anderen je heel goed vinden, of bluffen dat je kwaliteiten bij deze en gene geverifieerd kunnen worden. Dit blijkt beduidend overtuigender te zijn dan de verwijzing naar anderen weg laten, en het zorgt er in elk geval voor dat je minder irritant wordt gevonden.**

 

Succes claimen en bekend maken

Heb je succes geboekt, dan moet je niet zeggen (wat je stiekem wel dénkt) dat het allemaal aan jou te danken is. Evenmin werkt de zogenaamd bescheiden opmerking "Och, het stelde niets voor", waarmee je suggereert dat een bijzondere prestatie voor jou aan de orde van de dag is. Dat is blasé en niet sympathiek. In plaats daarvan moet je juist anderen publiekelijk bedanken; je zegt dat je dit niet had kunnen doen zonder je fantastische medewerkers, en daarbij verwijs je naar het veelvuldige overleg dat je met hen hebt gehad, je prijst ze om hun flexibiliteit op die momenten dat het nodig was dat jij even bijstuurde, en dat ze toch met je meegingen zelfs toen zij er niet meer in geloofden. Met dit soort opmerkingen vang je twee vliegen in één klap: je geeft krediet aan je collega's én je laat zien dat jij de drijvende kracht en het meesterbrein was.

Maar soms weten anderen helemaal niet dat je een succesje hebt geboekt, en hoe begin je daar dan over? Slim is eerst een vraag aan de ander stellen: "Hoe is het bij jou gegaan me probleem X? Goh, interessant, ik had vandaag ook een enorm probleem, gelukkig heel goed afgelopen" – en dan kun je los met je succes-story.

 

Zogenaamd enthousiast en spontaan

Een andere tactiek is doen alsof je heel spontaan je vreugde of verrassing wilt delen. Zo zag ik laatst dat iemand twitterde: “Wow!! Onze cursisten zijn superpositief!!!" Dat wordt wel wat vermoeiend: al die mensen die zogenaamd zo overjoyed zijn over hun succes dat ze het aan de hele wereld kwijt moeten. Ook bij andere emoties komt er steeds vaker een verdenking bij me op dat er wordt geveinsd, bijvoorbeeld verbazing: "Hoe ik dat toch voor elkaar heb gekregen: zomaar opeens die lastige klant tevreden gesteld, snap jij het?"

Dit is imponeergedrag van het type "Ik snap zelf ook niet waarom ik zo goed ben". Een variant is zogenaamd dankbaar de gelukkige omstandigheden prijzen: "Dankzij de eurocrisis (of de huizenmarkt, gekkekoeienziekte, verzin maar wat) sloeg mijn verhaal opeens in als een bom!" Heel bescheiden leg je de oorzaak bij de omstandigheden, maar ondertussen kun je toch maar mooi vertellen hoe je zegevierde.

 

Sociale media

Als variant op de aanbevelingsbrief kun je ook via sociale media aan anderen vragen om positieve dingen over je zeggen. Zelfs je Google-positie wordt beïnvloed door Twitter en Facebook. Heel menselijk neemt ook Google aan: als anderen met jou bezig zijn, betekent dat meer dan als jijzelf vertelt hoe belangrijk je bent. Toch ben ik bang dat dit ons van de regen in de drup helpt. Inmiddels zijn velen immers druk doende al hun vrienden en volgers te porren om hun aktiviteiten te liken en te delen of hun talenten op LinkedIn te bevestigen. Daarmee zet je relaties onder druk: zelf krijg ik in elk geval de kriebels van ‘vrienden’ die me vragen om hun dingen leuk te vinden, waar ik geen nee tegen kan zeggen uit vriendschappelijkheid. Zo kun je wel je scores opkrikken maar ook je vrienden kwijtraken. En dan ben je terug bij het dilemma waar ik mee begon.

Het voordeel van live interacties is dat je de effecten van je zelfpromotie op de ander meteen kunt zien, en jezelf kunt corrigeren als je te hard door de bocht bent gegaan. Intuïtief merk je dat, en dan kun je bijvoorbeeld even dimmen en juist de ander de hemel in prijzen. Daarmee pep je diens ego op, waardoor je krediet wint, en extra ruimte om jezelf te promoten.

Ondanks alle beschikbare trucs gaat het zelfs in live interacties nog vaak genoeg mis. Als mensen moe of dronken zijn bijvoorbeeld, want dan wordt hun behoefte aan erkenning niet meer gedempt door bescheidenheidsoverwegingen. Of als een ander hoog van de toren blaast, want zelfpromotie is besmettelijk. Mensen die een opschepper tegenover zich hebben, gaan automatisch terug-opscheppen. Dat hebben ze zelf niet in de gaten. Na afloop denken beiden: "Pfff, wat een vervelende blaaskaak was dat", en zijn ze blij dat zíj niet zo zijn.

 

Slijmen en beslijmd worden

Waarom we allemaal denken dat we er niet intrappen, en het toch doen

Roos Vonk

Wordt er wel eens tegen je geslijmd? En werkt dat? Kunnen mensen iets van je gedaan krijgen door je ego te strelen? Nee hè? Jij trapt daar niet in. Ik ook niet. Toch is duidelijk dat er dagelijks aan alle kanten geslijmd wordt. Mensen vleien, steunen, helpen, luisteren, lachen met de bedoeling in de smaak te vallen of iets te bereiken. Maar alleen anderen lijken zo onnozel en ijdel dat ze daarin trappen.

Toch is het denkbaar dat  je zelf ook zo onnozel en ijdel bent. Vast en zeker heb je een sluwe slijmerd weleens doorzien, maar je hebt geen weet van al die keren dat je effectief bent beslijmd; de keren dat je dacht “wat een toffe peer, dáár kan ik mee werken!” of “wat een mensenkennis heeft deze nieuwe medewerker; hij ziet precies hoe ik in elkaar zit!”

Ik heb nooit een leidinggevende ontmoet die zei: “Heerlijk als er tegen me geslijmd wordt; een goeie slijmerd zal ik graag vooruit helpen!” En toch is dat wel hoe het werkt. In een serie experimenten heb ik ontdekt dat mensen slijmgedrag tegenover iemand anders direct herkennen*, maar minder tegenover zichzelf**. De 'beslijmde' vindt de slijmerd geloofwaardig en aardig. Diep in hun achterhoofd twijfelen mensen weleens aan de motieven, maar de vleierij werkt vooral als een warm bad waarin ze zich laven en dat hun kritische vermogens in slaap sust.

En dat werkt. Verkopers die erop los slijmen verkopen twee keer zoveel als verkopers die gewoon zo aardig mogelijk doen. Leidinggevenden geven eerder een bonus aan een werknemer die tegen hén slijmt dan tegen een ander. De meeste mensen hebben een positief zelfbeeld. Als iemand hen dus prijst om hun goede beoordelingsvermogen, hun diepgang, hun uitstekende sociale vaardigheden, hun gezonde verstand (allemaal kwaliteiten waarvan iedereen vindt dat ie daar bovengemiddeld op scoort), denken ze: “Die heeft er kijk op”.

Onzekere mensen denken eerder: “Huh?” Maar slijmen is zelfs bij hen effectief. Dit hangt samen met een psychologische wet: mensen willen geliefd en gewaardeerd worden, dat geeft een goed gevoel. Dat goede gevoel leidt een eigen leven. Het zorgt er voor dat we de ander aardig vinden. En als je iemand eenmaal aardig vindt, doe je meer voor die persoon. Je wilt hem terwille zijn, je bent hem goed gezind, je gunt hem een voordeeltje.

Geen wonder dus dat er veel geslijmd wordt tegen mensen in hoge posities, ook al menen die mensen zelf steevast dat ze daar ongevoelig voor zijn. Hun vaak toch al wat gezwollen ego is hierdoor aan nog verdere inflatie onderhevig. Ze worden omringd door volgelingen die complimenten maken, steun en loyaliteit tonen, aandachtig luisteren als ze zitten te zwetsen, en lachen om hun grapjes. 

Ook de slijmerd zelf is zich daar vaak niet van bewust. Jij bent zeker ook zo iemand die nooit slijmt? Psychologen spreken in dit verband ook wel van een ‘autistische samenzwering’ waarin zowel de slijmerd als de beslijmde zich onwetend (autistisch) houden omdat ze daar allebei belang bij hebben. Zo krijgt iedereen wat hij wil (behalve tandenknarsende collega’s die wél in de gaten hebben wat er gebeurt): de slijmerd komt hogerop en het ego van de baas wordt lekker opgepept. Zo leven ze nog lang en gelukkig.


Meer columns en artikelen over macht en leiderschap

Alice in wonderland

POP's en 'weten waar je naartoe wilt' belangrijk voor je carrière? Geloof er maar niks van. 

alice_in_wonderlandRoos Vonk*

Ik ben gek op talentenprogramma’s. Het vaak verbluffende muzikale talent, de grappige jury-commentaren, de emotie: ik vind het allemaal prachtig. Maar één ding vind ik verontrustend: zogenaamd deskundige adviezen in de stijl van 'Je redt het alleen als je precies voor ogen hebt wie je wilt zijn en waar je naartoe gaat'.

Ik vind dat net zo’n bezopen idee als persoonlijke ontwikkelplannen (POP’s) voor werknemers. Alsof je vooraf kunt bedenken en plannen wie je worden wilt. Alsof je het gaat maken als je het maar hard genoeg denkt en helder genoeg voor je ziet. Weet je nog niet precies waar je naartoe wilt, ben je nog zoekende, dan kom je ook nergens, lijkt de gedachte.

Door die overdreven rol die voor ambities en targets wordt weggelegd, gaan mensen niet alleen denken dat ze alles kunnen bereiken wat ze willen (echt niet hoor), ze worden ook ik-gericht en ongevoelig voor wat er om hen heen gebeurt. Ze moeten zich immers vastbijten in hun droom.

Ik geloof in een heel ander motto, uit het boek Alice in Wonderland: If you don’t know where you’re going, any road will take you there. Deze wijsheid wordt ook wel bedoeld als kritiek op iemand die maar wat aanrommelt, maar ik zie dat anders. Net als Alice moeten we van alles proberen en meemaken, om al doende te ontdekken wie we zijn. Een beetje hier neuzen, een beetje daar, een zijpad volgen, op onze schreden terugkeren, vallen en opstaan, modderen, klooien, het hoort er allemaal bij. Alleen door het terrein te verkennen kom je erachter wat bij je past. Dat kun je niet van binnen bedenken, dat ontdek je tijdens je ervaringen met de wereld om je heen. Al doende ga je bovendien nieuwe kanten aan jezelf ontdekken. Niet door naar binnen te kijken, maar gewoon door deel te nemen aan het leven.

Mijn advies zou zijn: weet maar liever niet wie je bent en wie je wilt worden, leg dat niet vast. Verdraag de onzekerheid daarvan, en gebruik de ruimte en openheid. Go with the flow, onbevangen, ga op ontdekkingsreis. Al doende zal blijken dat je juist op die hobbelige, kronkelige, onbestemde weg ongemerkt ontdekt wie je bent. En dat dat ook best weer kan veranderen als je een nieuwe hoek omslaat.

 

Vergeet jezelf

Echt jezelf zijn betekent dat je jezelf moet vergeten

Roos Vonk

Ik schrijf vaak over de minder leuke kanten van mensen. Hun ijdelheid, hun doorzichtige opschepperijtjes, hun onwetendheid, hun zelfverlakkerij, hun lulligheid. Nu wil ik het eens hebben over iets wat leuk is aan mensen.

Vor mij is er één wezenlijk kenmerk dat de basis is van alle sympathieke uitingen van mensen: het vermogen jezelf te vergeten. Een kunstenaar die helemaal opgaat in zijn creatie, is zichzelf vergeten. Iemand die pardoes in de gracht springt om een drenkeling te redden, is zichzelf vergeten. Iemand die uitzinnig van blijdschap een ander in de armen vliegt; iemand die televisie kijkt en meehuilt of meelacht met wat daar gebeurt, en bij het happy end tegelijkertijd een lach en een traan produceert; kinderen die in hun spel opgaan; iemand die daarnaar zit te kijken vol vertedering; iemand die loopt te genieten van mooie luchten en fluitende vogels; of gewoon van lekker schoffelen in de tuin of prutsen aan de auto.

Het zijn allemaal momenten waarop je open en onbevangen bent. Je gaat op in iets buiten jezelf. Helaas duren die momenten vaak maar kort. Voor je het weet herinner je je weer dat er een ‘ik’ is. Een ik dat alsmaar strategisch in de weer is om de wereld te laten zien dat het belangrijk en bijzonder is en erbij hoort. Een ik dat dingen te persoonlijk opvat, zich tekort gedaan voelt, zich afvraagt of een ander het beter heeft, zich wil bewijzen, laten gelden, bezorgd is of het er wel toe doet.

Dit is naar mijn idee waar het om draait als het over authenticiteit gaat. Iemand vertelde me laatst over een conflict met zijn afdeling, die het oneens was met een maatregel. Ergens in het gesprek vroeg ik: “Stel je voor dat je niet meer hoeft te bewijzen dat je een goeie manager bent. Stel je voor dat je allang waardevol bént, en dat weet. Wat zou je dan doen in deze situatie?” Hij dacht even na en zei: “Dan zou ik beter luisteren naar hun argumenten. Ik zou me afvragen of ze gelijk hebben. En als het echt moest zou ik het toch doorzetten en niet bezorgd zijn wat ze dan van me denken. Ik zou meer mezelf kunnen zijn.”

Dat was de spijker op zijn kop. Vraag je eens af: wat zijn voor jou de momenten waarop je het beste of het leukste van jezelf laat zien? Momenten dat je vertederend bent, ontwapenend, of respect afdwingt? Ik wil er wat om verwedden dat dat vrijwel zonder uitzondering momenten zijn dat je ergens in op gaat en niet met jezelf bezig bent. Dan ben je helemaal uzelf, in optima forma; dan ben je puur en echt. Om helemaal jezelf te kunnen zijn, moet je jezelf vergeten.

Teamgenoot of toezichthouder

De beste manier om leiding te geven is het niet te doen

Roos Vonk*

Leidinggeven kan op vele manieren. Twee extreme vormen zijn: gebruikmaken van de intrinsieke motivatie en teamspirit van je medewerkers, of er bovenop zitten met regels, procedures, controles en een toeziend oog. Het laatste heeft bijvoorbeeld de bazen van Aldi geen windeieren gelegd, maar in veel sectoren en zeker onder hoogopgeleiden bestaat toch een sterke voorkeur voor autonomie en eigen initiatief. Wanneer mensen extern worden aangestuurd en bewaakt, kan dat grote weerstand oproepen. Mensen hebben een diepgewortelde behoefte hun vrijheid te beschermen, waardoor ze onder druk vaak van de weeromstuit het tegenovergestelde gaan doen (reactance). Door het uitoefenen van druk kun je dus makkelijk het tegenovergestelde bereiken van wat je beoogde – ook bij mensen die de puberteit allang zijn ontgroeid.

Een ander bezwaar is dat deze vorm van aansturing op geen enkele wijze aanzet tot organizational citizenship: gedrag dat goed is voor de organisatie, de groep en de sfeer, maar niet hoort bij de taakomschrijving en dus niet kan worden beloond of (bij ontstentenis) bestraft. Een collega helpen, wat langer blijven als het druk is, niet zeuren bij stress, de kopjes afwassen en je inzetten voor het collectief: allemaal voorbeelden van gedrag dat bij Aldi-medewerkers vermoedelijk zeldzaam is, want die krijgen zelfs al erg weinig tijd om te plassen, laat staan om collegiaal te lopen doen.

Dit type gedrag wordt wél bevorderd in teams waar men zich sterk identificeert met de groep en de leider ziet als ‘een van ons’. Dat kan zijn omdat iedereen daadwerkelijk tot dezelfde sociale categorie hoort (bijvoorbeeld allemaal it’ers of allemaal Brabanders samen op een afdeling), of omdat de visie helder is en breed wordt gedragen: iedereen werkt aan hetzelfde collectieve doel, ook de leider, waardoor teamspirit en loyaliteit ontstaat.

In een onderzoek** werd de vraag gesteld wat in zo’n situatie de effecten zijn van toezicht. Toezicht had in het onderzoek de vorm van het monitoren van de werkstations, de telefoongesprekken en de koffiepauzes van medewerkers. Het bleek dat toezicht de mooie effecten van teamspirit finaal onderuithaalt. Wanneer mensen zich verbonden voelen met de groep en de leider zien als deel van het team, zien ze toezicht als zeer ongepast en als een inbreuk op hun privacy. De rol van teamgenoot is strijdig met die van toezichthouder. Door het uitoefenen van toezicht kunnen leiders hun positie als ‘een van ons’ verliezen: hun medewerkers gaan hen zien als leiders die onafhankelijk van het team opereren en niet zo gevoelig zijn voor wat er in het team gebeurt. Hierdoor daalt de bereidheid van werknemers om zich in te zetten voor de groep. Dit gebeurt zelfs als het toezicht deel is van de werkwijze binnen de organisatie, en de leider het zelf helemaal niet bedacht heeft.

Is de groepsbinding laag en is er meer een ‘ieder-voor-zich’-mentaliteit, dan heeft toezicht niet dit negatieve effect. Het wordt dan meer gezien als passend bij de rol van de leider. Maar in die situatie is er om te beginnen natuurlijk al een lage graad van organizational citizenship. Een goede leider weet nu juist middels visie, integriteit en voorbeeldgedrag een sterke groepsbinding te scheppen – en daarmee mensen te motiveren tot constructief en coöperatief gedrag dat beyond the call of duty gaat.

De onderzoeksresultaten onderstrepen het idee van Foucault, dat de ‘perfectie van macht’ idealiter betekent dat er feitelijk helemaal geen macht meer wordt uitgeoefend. Gebeurt dat wel, dan helpt de leider daarmee meteen de perfectie om zeep.

 

 Meer columns en artikelen over macht en leiderschap