Roos Vonk
“Toen ik de mensen leerde kennen, ging ik van dieren houden”, wordt wel gezegd. Dat klinkt alsof je na teleurstellende ervaringen met mensen je heil zoekt bij de dieren – die niet oordelen, je accepteren zoals je bent, die trouw zijn, verfrissend eerlijk, zich niet anders voordoen dan ze zijn en bij wie wijzelf ook oprecht zijn; want dieren letten alleen op wat we doen, niet wat we zeggen.
Daarom is het heerlijk dat er dieren zijn, voor degene die de mensen leerde kennen. En toch klinkt het ook treurig. Je bent toch zeker een pathetische loser als je je toevlucht moet zoeken tot dieren omdat je er met je medemensen niet uitkomt. Als je bij dieren compensatie zoekt voor iets dat je bij mensen niet kunt vinden: liefde, steun, vriendschap, gezelschap, wat dan ook.
Maar werkt dat echt zo? Heeft de relatie met dieren een compenserende functie voor mankementen in de relatie van mens tot mens, misschien zelfs voor het onvermogen van dierenvrienden om goede relaties met de medemens aan te gaan? Of zijn relaties met dieren gewoon een waardevolle aanvulling op andere relaties; en kan verbondenheid met dieren misschien zelfs de verbondenheid met mensen versterken, en omgekeerd? Dit waren de centrale vragen van een recent Amerikaans onderzoek naar de relaties tussen mensen en hun huisdieren.
In eerder onderzoek was al vastgesteld dat huisdieren positieve functies hebben voor de gezondheid en het welzijn van hun baasjes. Zoals het contact met andere mensen een mens goed kan doen, vooral in zware tijden, zo geldt dat evenzeer voor contact met andere dieren – vooral dieren die net als de mens van nature sociaal zijn (in groepen leven) zoals bijvoorbeeld honden. Zo leidt het aaien en spelen met de hond ook tot het vrijkomen van oxytocine (het ‘knuffelhormoon’), vooral bij mensen die een sterke band hebben met hun hond. Dit reduceert angst en stress, het verlaagt de bloeddruk (ook van de hond zelf, overigens) en de hartslag, en bevordert het herstel van weefsel na een hartaanval. Van de mensen die een hartaanval hebben gehad gaat normaliter 5% binnen een jaar dood, maar onder hondenbezitters is dit slechts 1%. In een Australische studie bleek dat mensen met een kat of hond minder vaak naar de huisarts gingen, minder vaak medicatie hadden tegen hartklachten en minder slaapproblemen hadden. Ook nemen mensen met een huisdier meer beweging.
Naast deze gezondheidseffecten lijkt de relatie met huisdieren ook psychologische voordelen te hebben. Mensen met een huisdier hebben een hogere zelfwaardering. Vaak zien ze hun huisdier als een familielid, en van degenen met een relatie zegt een kwart dat het huisdier beter naar hen luistert dan hun partner . De liefde en trouw van honden wordt door hondenbezitters ervaren als onvoorwaardelijk; ze zijn niet bang dat hun hond hen opeens niet meer leuk vindt en ze hoeven zich niet uit te sloven om bij de hond in de smaak te vallen.
Maar al deze voordelen zeggen nog niets over de vraag of goede relaties met dieren een compensatie zijn voor gebrekkige relaties met mensen – in welk geval de dierenvriend psychologisch gezien beschouwd moet worden als minder gezond – of juist een gezonde aanvulling. Om die vraag te beantwoorden werd in het recente onderzoek gekeken naar de relaties van huisdierenbezitters tot hun dier én tot andere mensen.
Uit de resultaten bleek opnieuw dat mensen met een huisdier hoger scoorden op zelfwaardering dan een vergelijkbare groep respondenten zonder huisdier, en ook dat ze fitter waren en meer beweging hadden. Voorts scoorden ze op een persoonlijkheidstest hoger op extraversie en gewetensvolheid. Het bleek dat de huisdierenbezitters niet verschilden van de huisdierlozen waar het ging om de ervaren steun van anderen (familieleden, vrienden) en de nabijheid die ze voelden tot die anderen. Ze waren dus gemiddeld even ‘close’ tot andere mensen. Binnen de groep huisdierbezitters was de plaats van het huisdier het meest vergelijkbaar met de plaats van een broer of zus, wat betreft nabijheid en ervaren steun.
Deze rol van het huisdier ging niet ten koste van andere relaties. Integendeel, hoe meer men zich verbonden voelde met het huisdier, des te meer voelde men zich ook verbonden met andere mensen zoals de beste vriend, ouders en broers/zussen. Het lijkt er dus op dat de relaties tot huisdieren en medemensen in bepaalde opzichten vergelijkbare vormen van intieme relaties zijn die elkaar aanvullen; hoe dichter mensen zich bij hun huisdier voelen, des te closer zijn ze ook met andere intimi en omgekeerd.
Een tweede studie onder uitsluitend hondenbezitters liet hetzelfde patroon zien: hoe meer men het gevoel had dat belangrijke sociale behoeften door de hond werden bevredigd, des te closer was ook de relatie met andere intimi. Honden zijn kennelijk een bron van sociale steun net zoals andere mensen, waarbij goede relaties elkaar versterken en niet in de weg zitten. Dat bleek ook uit een derde studie, waarin bij deelnemers een gevoel van sociale afwijzing werd opgewekt. Uit eerder onderzoek was al bekend dat de pijn hiervan gedempt kan worden door op zo’n moment te denken aan een geliefde. Het bleek dat denken aan het eigen huisdier in dit opzicht minstens zo effectief was als denken aan een menselijke geliefde.
De conclusie van dit onderzoek is dat de positieve effecten van verbondenheid met dieren níet ten koste gaan van de relaties met mensen, en ook niet de functie lijken te hebben gebrekkige relaties met mensen te compenseren. Integendeel, het een gaat hand in hand met het ander en versterkt elkaar alleen maar.
Die conclusie is niet alleen maar prettig voor mensen met huisdieren, maar is ook om een andere reden van belang. Mensen die de band met dieren niet kennen, doen soms wat meewarig of neerbuigend over die gekke dierenmensjes, alsof die niet helemaal meetellen in de grote mensenwereld met échte problemen. De onderzoeksresultaten laten juist zien dat dierenliefde hand in hand gaat met betrokkenheid en verbinding met andere mensen. Dat is ook in lijn met resultaten van mijn eigen onderzoek naar prioriteiten in altruïsme. Daaruit bleek dat mensen die sterk betrokken zijn bij dierenwelzijn en geld geven aan goede doelen ten behoeve van dieren en milieu, óók meer betrokken zijn bij de problemen van mensen – terwijl degenen die vinden dat eerst mensenproblemen opgelost moeten worden voordat dieren aan de beurt zijn, dit eerder lijken te gebruiken als een rechtvaardiging om helemaal niemand te helpen en aan geen enkel goed doel te geven.
Tezamen bieden deze onderzoeken een mooie illustratie van de gedachte dat een ruimhartige betrokkenheid bij mens en dier heel goed samengaan en zelfs elkaar versterken; en dat dit niet alleen ten goede komt aan een betere en meer beschaafde wereld, maar ook aan het welzijn van de dieren/mensenvriend zelf.