Alle berichten van Roos Vonk

Automatische imitatie

Waarom imitatie leidt tot meer sympathie, en je het toch niet opzettelijk moet doen.

 

Roos Vonk

Mensen hebben de neiging elkaar automatisch na te doen. Dit is een oeroud mechanisme dat we delen met andere dieren. Vissen in een school zwemmen allemaal dezelfde kant op. Kippen gaan eten als ze andere kippen zien eten. Mensen gaan opeens rennen als er ergens paniek is en ze anderen zien rennen, of ze lopen gedachteloos naar de verkeerde uitgang van het station, achter iemand anders aan. Gaat er bij een vergadering iemand hoesten, of gapen, dan kun je er donder op zeggen dat het overslaat.

Automatische imitatie wordt veroorzaakt door een simpele wetmatigheid: zien is doen. Als mensen naar een sportwedstrijd kijken, gaan allerlei kleine spiertjes in hun lichaam meebewegen met de sporters. Kijk je naar een film waarin iemand boos is, dan frons je zelf ook de wenkbrauwen; is iedereen aan het lachen dan lach je mee, zelfs als je niet weet waarom. Deze automatische imitatie van gezichtsuitdrukkingen heeft een belangrijke sociale functie: door iemands mimiek na te doen, kun je je beter verplaatsen in de gevoelens van de ander. Kijk je boos of verdrietig mee met een ander, dan krijg je via allerlei kleine spiertjes in je gezicht informatie over hoe die ander zich voelt. Dit maakt de interactie voor beide partijen prettiger: de imitator begrijpt de ander beter, de ander heeft zelf ook meer het idee dat ‘ie begrepen wordt, de interactie verloopt soepeler en ze vinden elkaar aardiger.*

Als mensen elkaar eenmaal aardig vinden, gaan ze elkaar vanzelf nog meer imiteren. Dit zou kunnen verklaren waarom mensen die jarenlang bij elkaar zijn steeds meer op elkaar gaan lijken (het geldt overigens ook voor mensen en hun huisdieren): door het overnemen van elkaars mimiek en lichaamshouding, gaan hun gezichten en lichamen min of meer synchroon staan. Je ontwikkelt dezelfde spiertjes en dezelfde rimpels.

Trainers adviseren wel eens om de ander te imiteren om te zorgen dat je aardig wordt gevonden. Hoewel het waar is dat je er sympathie mee wint, is dat geen goed advies. Het imiteren doen we vanzelf al, geheel automatisch en onbewust; als je er bewust nog wat aan toevoegt heeft dat geen meerwaarde. Ik denk zelfs dat je daar je zaak mee kunt verpesten, want het wordt natuurlijk al snel flauw als je het er te dik bovenop legt. Ook is het goed te bedenken dat imitatie juist niet helpt als iemand jou niet zo aardig vindt. Dan word je er juist nóg onaardiger van. Het is waarschijnlijk het best om het imiteren volledig aan je automatische piloot over te laten, want onbewust voel je wel aan of het verstandig is mee te bewegen met de ander of juist wat afstand te houden.

Wat heb je dan aan die kennis over imitatie? Behalve dat het gewoon leuk is – als je erop gaat letten zie je er de hele dag voorbeelden van – kun je er ook je voordeel mee doen. Dat doen mensen veel te weinig. Ze doen automatisch opschepperige collega’s na door te gaan terug-opscheppen waardoor ze in een spiraal van ego-geblaat komen; ze doen nors tegen een norse buurman die weer nors terugdoet en hun humeur verpest; en in onderhandelingen beantwoorden ze hardheid en onbuigzaamheid met dito gedrag waardoor de zaak vastloopt. Als je de primitieve principes die aan dit imitatiegedrag ten grondslag liggen kunt overwinnen, kun je het gedrag van anderen sturen, immers: de ander gaat jou nadoen. Toon bewondering voor een opschepperige collega, wees lief voor je buurman en mild voor je baas. Je geeft ze dan iets wat ze van anderen nooit krijgen! Zo maak je in één klap je collega bescheiden, je buurman vriendelijk en je baas buigzaam. Zo word je de regisseur van je interacties met anderen.

Regie over je interacties

Hoe je met je eigen gedrag het gedrag van anderen stuurt

Roos Vonk*

Het is zo onderhand algemeen bekend: dat wat je wilt ontvangen, moet je zelf uitstralen. Wil je met respect behandeld worden, begin met anderen respect te geven. Wil je meer liefde in je leven, begin met liefde te geven. Het doet wonderen!

Natuurlijk: zoals met alle waarheden als een koe valt er ook veel misbruik, exploitatie en simplificatie te melden. Denk aan “The Secret”, waarin het universum op bestelling wensen honoreert (is je wens niet uitgekomen, dan heb je de bestelling niet goed uitgevoerd, of het universum wist dat je er niet aan toe was). Maar dat zijn uitwassen. De kern blijft overeind, getuige onderzoeksresultaten: dat vriendelijkheid uitnodigt tot vriendelijkheid en dat waardering wordt beantwoord met waardering. In een klassiek experiment** voerden mannelijke deelnemers een telefoongesprek met een vrouw van wie ze een foto zagen. Sommige mannen kregen een foto van een aantrekkelijke vrouw te zien, andere van een onaantrekkelijke. In werkelijkheid praatten ze met dezelfde vrouwen. Bij de aantrekkelijke foto deden de mannen aardiger, en de vrouwen (die niet wisten dat de mannen een foto zagen) deden aardiger terug. Zo creëerden de mannen hun eigen werkelijkheid.

Hetzelfde verschijnsel van ‘self-fulfilling prophecy’ werd aangetoond in het klaslokaal.*** Leraren kregen van sommige kinderen te horen dat deze veel potentieel hadden. Hoewel deze kinderen willekeurig gekozen waren en bij aanvang even intelligent als iedereen, bleken ze jaren later intelligenter. Onbewust hadden de leraren hen meer aangemoedigd en meer uitgedaagd, waarmee ze hun eigen Pygmalion hadden gecreëerd. Op de werkvloer kan precies hetzelfde gebeuren wanneer een leidinggevende aanneemt dat zijn medewerkers bevlogen en capabel zijn. Je kunt er zeker geen wonderen mee verrichten, maar deze aanname vergroot absoluut de kans dat je medewerkers zich inzetten en hun talenten ontwikkelen.

Hoewel dit gegeven voor velen een wijd-open deur is, wordt die deur nogal eens voorbijgelopen wanneer we er juist veel aan kunnen hebben. Denk aan iemand met een sterke geldingsdrang, die hoog van de toren blaast over zijn successen. Je natuurlijke neiging is om terug te blazen, maar daarmee versterk je dat gedrag alleen en ontaardt het in een ik-kan-verder-piesen-dan-jij-wedloop. Iemand die zich zo gedraagt heeft in feite een diepe behoefte aan geruststelling dat hij de moeite waard is. Als je uit de automatische wederkerigheidsreactie kunt stappen en hem die geruststelling kunt geven, kun je zijn gedrag veranderen. Hetzelfde geldt voor iemand die vijandig en wantrouwend doet. Je natuurlijke reactie is om zelf ook op een afstand te blijven, maar als je zo iemand met warmte en vertrouwen behandelt, geef je hem iets wat hij van anderen nooit krijgt. Daarmee kun je in één klap nieuwe wegen voor hem openen.

De truc is om allereerst te beseffen wat je automatische reactie is op het gedrag van anderen. Daarvoor gelden in het algemeen simpele wetmatigheden: op de dimensie aardig–onaardig, vriendelijk–onvriendelijk en verwante kenmerken, roept het gedrag van de één vergelijkbaar gedrag op bij de ander. Behulpzaamheid nodigt uit tot behulpzaam terugdoen, onthullingen tot onthullingen, arrogantie tot arrogantie, enzovoort. Maar er is nog een tweede gedragsdimensie, dominantie of controle genoemd. In het algemeen geldt op deze dimensie dat tegengesteld gedrag wordt opgeroepen: dominantie nodigt uit tot meegaandheid aan de andere kant, afwachtendheid tot initiatief nemen, agressie tot behoedzaamheid, enzovoort. Op die manier versterken mensen elkaars neigingen. In een relatie is bijvoorbeeld de één altijd alles aan het regelen, waardoor de ander nog afwachtender wordt, de één nog regelzuchtiger (“ik moet ook altijd alles doen”), enzovoort.

Als je deze eenvoudige wetmatigheden eenmaal kent, kun je je erboven verheffen. Niet toegeven aan je eerste neiging, maar al je gedragsopties overzien. De ander iets geven wat ‘ie niet gewend is om te krijgen. Daarmee haal je een andere kant van mensen naar boven: “Behandel iemand zoals hij is en hij zal zo blijven. Behandel iemand zoals hij kan zijn en hij zal zo worden”. En je ontdekt meteen ook een andere kant van jezelf.

 

Conformisme

De invloed van anderen is sterker dan je denkt

Roos Vonk

Stel je voor dat je meedoet aan een waarnemingsonderzoek. Je zit in een zaaltje met nog zes deelnemers. De onderzoeker laat dia’s zien van verschillende lijnstukken. De deelnemers moeten om beurten aangeven welke twee lijnstukken dezelfde lengte hebben. Je kijkt even en je ziet dat het antwoord nogal duidelijk is.

De onderzoeker vraagt van links naar rechts het antwoord aan alle deelnemers. Jij bent steeds als een-na-laatste aan de beurt. Na een aantal rondes met verschillende lijnstukken blijkt dat jullie antwoorden heel eensgezind zijn. Maar op zeker moment hoor je tot je verbijstering dat de vijf deelnemers voor jou een verkeerd antwoord geven. Je krabt je eens goed in de ogen en kijkt nog eens naar de lijnstukken op de dia. Je ziet het toch echt goed. Hop, deelnemer vijf is aan de beurt en geeft hetzelfde antwoord als de vorige vier. Het verkeerde antwoord! Nu kijkt de onderzoeker jou aan, jij bent aan de beurt. Wat ga je nu zeggen? Ga je zeggen wat je ziet, of ga je hetzelfde antwoord geven als de anderen?

Wanneer je mensen daadwerkelijk in deze situatie brengt – zoals onderzoeker Asch* deed in de jaren vijftig, gebruik makend van zes medeplichtigen die deden alsof ze mede-deelnemers waren – blijkt dat slechts 25 % van de deelnemers bij zijn eigen oordeel blijft. Driekwart ging minimaal één keer mee met de anderen, terwijl ze toch met hun eigen ogen konden zien dat die het verkeerde antwoord gaven. Dat bleek in een vervolgstudie: mochten ze hun antwoord anoniem op een briefje schrijven, dan schreven ze het goede antwoord op.

De beoordelingstaak in dit onderzoek was zo eenduidig, dat er geen twijfel was over het goede antwoord. Mensen gingen mee met de groep omdat ze bang waren dat ze anders ‘raar’ gevonden werden. Deze vorm van beinvloeding komt vaak voor: mensen willen niet graag het buitenbeentje zijn, daarom passen ze hun gedrag aan aan de groepsnorm. Zelfs als ze het eigenlijk flauwekul vinden. Er zijn natuurlijk ook altijd mensen die zich juist niet aanpassen en tegen de stroom in gaan, omdat ze hun autonomie hoog in het vaandel dragen. Maar die mensen worden juist graag door anderen bewonderd om hun autonomie, en zijn dus eigenlijk zo autonoom omdat ze daarmee waardering van anderen hopen te oogsten. Als de groep A zegt, zeggen zij B, maar zegt de groep B, dan zeggen zij weer A. Lekker autonoom!

Mensen passen zich niet alleen aan uit angst om afwijkend te zijn, ze letten ook op de mening van anderen om erachter te komen wat ze er zelf van denken. Bij de lijnstukken van Asch was de beoordelingstaak heel duidelijk, maar als het gaat om politiek, muziek, mode, beslissingen, keuzes, plannen, dan is er meestal geen ‘goed’ of ‘fout’ antwoord. Juist in zulke onduidelijke situaties letten mensen op wat anderen vinden. Ongemerkt beinvloeden ze elkaar en groeien hun meningen naar elkaar toe. Nederlandse onderzoekers hebben laten zien dat mensen zelfs een Au!-gevoel ervaren als hun mening afwijkend blijkt te zijn. Bij deelnemers die de aantrekkelijkheid van gezichten moesten beoordelen, bleek dat het foutmeldingscentrum in de hersenen werd geactiveerd wanneer de meerderheid een andere mening bleek te hebben, terwijl het beloningscentrum juist minder activiteit liet zien. Het hebben van een afwijkende mening hebben wordt dus ervaren als een soort straf; het is als de onaangename zoemer in een quiz die afgaat zodra het foute antwoord geeft. Dat motiveert mensen om hun mening aan te passen aan de meerderheid.

In Westerse landen vinden we onszelf erg onafhankelijk, maar dat blijkt nogal tegen te vallen. Allerlei dingen die we doen en vinden op basis van onze vermeende individuele voorkeuren – onze keuzes voor muziek, kleding, onze meningen en waarden – zijn in feite heel sterk beinvloed door de groepen waar we in verkeren. Dat biedt perspectieven als je het gedrag van anderen wilt beïnvloeden. Boekverkopers weten dat wanneer ze “Al meer dan 50.000 exemplaren verkocht!” op de cover zetten (vertaling naar het schapenbrein: “als zoveel mensen het kopen, zou jij dat misschien ook moeten doen!”) Wanneer je in een groep of een organisatie een idee kunt creëren over wat ‘men’ vindt, wat de norm is, wat gangbaar is, heb je een krachtiger beinvloedingswapen in handen dan veel mensen lief is.

Kuddedieren

Mensen stemmen automatisch hun gedrag en stemmingen op elkaar af – en ook hun paniek.

 

Roos Vonk

Maak je je eigen keuzes of beweeg je mee met de meute? Of het nu gaat om aankopen van muziek of kleding, meningen en interesses, eten en drinken: verreweg de meeste mensen zijn ervan overtuigd dat ze hun eigen keuzes maken vanuit hun hoogst eigen individuele zelf.

Maar in feite zijn mensen toch echt kuddedieren. Ze gaan automatisch synchroon bewegen bij het wandelen of wanneer ze op een schommelstoel zitten; ze nemen elkaars stemmingen en mimiek over en ook andere lichamelijke uitingen, zoals gapen, hoesten of wiebelen. Daarin verschillen mensen niet van chimpansees, bavianen en honden: die doen dat ook, zelfs bij een tekenfilmpje van een soortgenoot. En net als vogels en vissen kunnen mensen automatisch dezelfde kant op bewegen, bijvoorbeeld als ze gedachteloos achter anderen aan lopen nadat ze de trein uitstappen, of bij paniek allemaal dezelfde kant op rennen, ook als dat de verkeerde is – of juist allemaal blijven zitten terwijl ze beter kunnen vluchten.

Denk aan de brand in het Euroborgstadion in 2008. Voetbalsupporters gooiden rollen wc-papier op het veld en die vatten vlam. Hoewel iedereen het vuur en de rook zag, bleven mensen nog lang op de tribune zitten en gingen zelfs door met gooien van wc-rollen waardoor de brand steeds erger werd. Omgekeerd kunnen mensen elkaar ook besmetten met onnodige paniek en hysterie. Denk aan het incident op de Dam bij de dodenherdenking in 2010. Veel mensen die de ‘schreeuwer’ hoorden bleven gewoon staan, maar zodra ergens een paar mensen begonnen weg te rennen, begon iedereen die in de buurt stond dat ook te doen en verspreidde het gedrag zich als een olievlek.

Je hoeft mensen niet eens te zien om ze na te doen, je hoeft alleen maar aan ze te dénken. We nemen elkaars stemming alvast over vóórdat we elkaar spreken, zelfs als we ons daardoor minder goed voelen. Ga je bijvoorbeeld op bezoek bij iemand van wie je weet dat die treurig is, dan word je zelf ook alvast een beetje treurig. Mensen die een mening moeten verdedigen voor een publiek, passen zich bij voorbaat al enigszins aan aan hoe het publiek erover denkt. Mensen die aan bejaarden denken gaan langzamer lopen, mensen die aan een verpleegster denken schieten iemand eerder te hulp, en door te denken aan domme blondjes kun je zelf dommer worden; het zogenoemde Paris-Hilton-effect.

Het automatisch imiteren en afstemmen bevordert groepsprocessen, zoals goede samenwerking en het gevoel dat je elkaar begrijpt. Het geeft een gevoel van verbondenheid en sympathie, het versterkt de sociale band. Zodoende kun je er ook anderen mee beïnvloeden, want door te imiteren verhoog je je liking-factor. Overigens hoef je dat niet bewust te doen, want als de ‘klik’ tussen mensen goed is, imiteren ze elkaar vanzelf. (Is die klik er niet, dan kun je het ook beter niet doen: dan kan het er juist toe leiden dat je mínder aardig wordt gevonden – net als wanneer iemand die je niet mag te dichtbij je komt staan.) Een ander soort invloed middels imitatie toonde Bram Moszkowicz toen hij Holleeder verdedigde. In praatprogramma’s noemde hij zijn cliënt consequent “de heer Holleeder”, en anderen gingen dat taalgebruik vanzelf overnemen; bijvoorbeeld Paul Witteman, die in P&W aan Moszkowicz vroeg: “Is het niet belastend dat de heer Holleeder de heer Endstra met een pistool heeft bedreigd?” Door dit soort taalgebruik zie je opeens niet een ‘zware jongen’ voor je, maar een heer van stand. En doordat anderen dit overnemen, kan het de beeldvorming beïnvloeden.

Zo kun je je voordeel doen met kuddegedrag; dan word je stiekem de herder van de kudde en heb je heel misschien toch nog iets te vertellen als hoogst uniek individu.

Meervoudig onwetend

Hoe meer omstanders, des te kleiner de kans dat iemand helpt.

Roos Vonk

Een paar jaar geleden werden, via de nieuwe live-functie op Facebook, beelden getoond van de verkrachting en mishandeling van een 15-jarig meisje door een groep jongens. De beelden werden live bekeken door minstens 40 mensen. Niemand belde de politie.

Je bent geneigd om deze getuigen te zien als ongelofelijke hufters. Maar wat zij deden – of beter, níet deden – is in wezen een algemeen voorkomende reactie in dit soort omstandigheden. Regelmatig verschijnen berichten in het nieuws over noodsituaties waarbij vele omstanders aanwezig waren, maar niemand iets heeft gedaan. Volgens psychologisch onderzoek is een groot aantal omstanders juist de oorzaak dat niemand actie onderneemt.* De verantwoordelijkheid om iets te doen is verspreid over veel mensen. Deze zogenoemde diffusion of responsibility beïnvloedt het gedrag van mensen in allerlei situaties die een beroep doen op de gemeenschapszin en hulpvaardigheid. Als de nood ernstig is, denkt iedereen dat een ander al wel actie ondernomen heeft.

In een onbekende situatie kijken mensen vaak naar anderen voor aanwijzingen. Doet niemand iets, dan leidt iedereen daaruit af dat het dus wel meevalt. Wat mensen zich niet realiseren, is dat die anderen óók kijken naar anderen. Zo staat iedereen dus af te wachten of iemand alarm slaat. En als niemand dat doet, denkt iedereen: niemand doet iets, dus het zal wel oké zijn. Dit verschijnsel heet pluralistic ignorance: je bent met z’n allen onwetend. Het heeft niet alleen grote invloed bij omstander-hulp en verwante zaken zoals pesten op het werk, maar ook bij groepsprocessen, bijvoorbeeld in vergaderingen (“Niemand stelt een vraag, dus ik ben kennelijk de enige die dit een stom idee vindt”) en in de samenleving als geheel (“Niemand ziet klimaatverandering als urgent, dus het zal wel loslopen”).

In deze voorbeelden gaat het om noodsituaties waar de omstanders elkaar zien, en elkaars inactie verkeerd interpreteren. Maar in de Facebook-live context zien de omstanders elkaar niet en weten dus niet wat anderen doen. Dit is vergelijkbaar met klassieke sociaal-psychologische studies naar het omstander-effect, waarin deelnemers getuige waren van brand of van iemands epileptische aanval: de deelnemers wisten dat er nog andere deelnemers waren, maar ze konden elkaar niet zien. Hoe meer anderen ze dachten dat er waren, des te kleiner was de kans dat iemand iets deed.

Bij de Facebook-live functie weet je als kijker niet hoeveel anderen er nog meer kijken, maar natuurlijk neem je aan dat je niet de enige omstander bent. En hoe erger het is wat je ziet, des te meer zul je geneigd zijn te denken: iemand zal vast al wel de politie gebeld hebben. Of: de Facebook-medewerkers zien het ook en gaan iets doen. Want Facebook houdt continu alles in de gaten, toch? Ze moeten alle content toch checken op seks, geweld en onwaarheden?

Dat mensen geen hulp bieden of zich anderszins onnozel of amoreel gedragen, komt vaak gewoon doordat ze aarzelen en geen autonome keuzes maken. Van nature zijn we nu eenmaal kuddedieren. Waar je ook bent, het is altijd goed jezelf de vraag te stellen: is mijn gedrag consistent met mijn eigen morele kompas? Wat ook helpt tegen het omstander-effect: erover lezen, zodat je het herkent als je het meemaakt. Bij deze.

 

De perifere route

We worden niet beïnvloed door argumenten, maar door simpele vuistregels die weinig denkwerk vragen.

 

Roos Vonk

Waarom rijd je in deze auto? Waarom heb je op deze partij gestemd? Waarom geef je geld aan dit goede doel? Waarom werk je bij dit bedrijf? Ooit ben je blootgesteld aan beïnvloedingspogingen om je te bewegen tot een auto, een politieke partij, een goed doel, een werkgever. Sommige van die pogingen hebben gewerkt, andere niet. Mensen zeggen vaak: reclame heeft op mij geen effect. Dat is een boute uitspraak, omdat het effect van reclame – en andere overredende boodschappen – veelal onbewust verloopt. Het kan dus heel goed effect hebben zonder dat je het merkt. Mensen vinden bijvoorbeeld wasmiddelreclames irritant. Maar ze werken wel.

Gangbare ideeën over beïnvloeding zijn in wezen te simpel. Men denkt dat het ongeveer als volgt gaat: je krijgt informatie over een stimulus (product, activiteit, kandidaat, evenement etc.), die voor of tegen een bepaalde keuze of mening pleit; zijn de argumenten sterk, dan laat je je overtuigen; zijn ze zwak, dan niet.

Deze vorm van beïnvloeding heet in psychologisch jargon de centrale of systematische route. Die wordt gevolgd wanneer mensen genoeg tijd hebben om rustig na te denken en ook nog zin: niet alle onderwerpen zijn immers boeiend genoeg om over na te denken. In de centrale route is maar één ding terzake: zijn de argumenten sterk of zwak. Alle andere variabelen doen er niets toe. Een charismatische boodschapper, mooie plaatjes, een parade van deskundigen of BN-ers: dat helpt allemaal niets wanneer de argumenten zwak zijn. Als de informatie via de centrale route wordt verwerkt.

Maar meestal gebeurt dat niet en volgen mensen de zogenoemde perifere of heuristische route. Ze maken gebruik van perifere, bijkomstige cues of van vuistregels om zich een mening te vormen. Een paar voorbeelden:

     Hij komt leuk over, ik mag hem, dus hij zal wel gelijk hebben.
     Het is duur, dus het zal wel goed zijn.
     Het is al bijna op, dus iedereen wil het kennelijk hebben.
     Als iedereen het vindt, zal het wel kloppen.
     Het ziet er goed uit, dus de inhoud zal ook wel goed zijn.
     Het staat in een wetenschappelijk tijdschrift, dus het is goed uitgezocht.
     Hij is een deskundige dus hij weet het.
     Er zijn zoveel argumenten, dan is het vast waar.
     Als dit ingewikkelde nieuwe stofje erin zit zal het wel werken.

Deze vuistregels zijn ook omgekeerd toepasbaar: ik mag hem niet dus hij weet er niks van, goedkoop is duurkoop, enzovoort. Het aantal mogelijke ‘short-cuts’ bij het verwerken van overredende informatie is gigantisch. Dit betekent dat beïnvloeders bij gebrek aan goede argumenten hun toevlucht kunnen zoeken tot een enorm scale aan perifere cues. Als mensen de perifere route volgen – en dat doen ze meestal. Daarom zijn soundbites en goede grappen belangrijk voor politici, en daarom zeggen ze de hele tijd hetzelfde: bewust denken we “Gaaaap, daar heb je hem weer” maar onbewust heeft het effect; als mensen iets vaker horen, gaan ze het vanzelf geloofwaardiger vinden.

We leiden allemaal drukke levens, willen veel doen en alles zo efficiënt mogelijk. Onvermijdelijk proberen we ons snel oordelen en meningen te vormen via de hap-snap-route. Tegelijkertijd koesteren we de illusie dat onze conclusies al met al heel rationeel zijn en gebaseerd op argumenten. Beïnvloeding op basis van irrelevante zaken zien we altijd alleen bij ánderen gebeuren. Met die illusie doen we onszelf op twee manieren tekort. Zonder het te weten nemen we sub-optimale beslissingen, in de onjuiste veronderstelling dat we een goede afweging hebben gemaakt. En wanneer we zelf anderen willen beïnvloeden, gedragen we ons alsof die ander eveneens rationeel onze argumenten gaat afwegen. We zouden veel effectiever zijn wanneer we gebruik maakten van lullige perifere trucs. Trucs die zo op het oog lijken alsof ze alleen werken voor domme sukkels. Díe trucs dus, waar we met z’n allen voortdurend intuinen.

Potentieel

Ben jij ook iemand waar eigenlijk veel meer in zit?

Roos Vonk

Het leven is een reis waarin je groeit en je ontwikkelt. Je hebt een startpunt en een bestemming waarop je de best mogelijke persoon bent die je kunt worden. Denk eens na over jezelf. Waar ben jij op deze reis? Hoe dicht ben je bij de best mogelijke persoon die je ooit zou kunnen worden?”

net begonnen 1  2  3  4  5  6  7  8  9  10 11 12 13 14 15 bestemming bereikt

Dit was de vraag die werd gesteld aan deelnemers in een onderzoek. Probeer hem zelf eens te beantwoorden door een kruisje te zetten ergens op deze lijn. Neem nu een collega in gedachten die ongeveer hetzelfde potentieel heeft als jijzelf. Het mag iemand zijn met een ander beroep, andere doelen en ambities, maar het best haalbare voor deze persoon moet ongeveer vergelijkbaar zijn. Probeer die persoon ook te plaatsen op de lijn.

Gemiddeld gaven de deelnemers (studenten) aan dit onderzoek zichzelf een 5,5 op deze lijn en een vergelijkbare studiegenoot een 6,3. Ze zagen hun eigen nog te bereiken potentieel dus als ietsje groter. Wanneer mensen zichzelf beoordelen, laten ze hun nog te verwezenlijken mogelijkheden zwaarder wegen dan wanneer ze anderen beoordelen. Dat bleek ook uit een studie waarin deelnemers werd gevraagd hoeveel gewicht ze zouden toekennen aan hun prestaties uit het verleden, hun huidige prestaties en hun potentieel in de toekomst om een goed beeld van zichzelf te schetsen. Gemiddeld vonden deelnemers dat alledrie de onderdelen voor ongeveer 1/3 moesten wegen. Werd dezelfde vraag gesteld over iemand anders, dan gaven ze meer gewicht aan de huidige prestaties en minder aan toekomstige. Ook uit een onderzoek waarin deelnemers testresultaten zagen over prestaties én potentieel, bleek dat ze bij zichzelf meer letten op het potentieel en bij een ander niet.

Blijkbaar beoordelen we andere mensen op wat ze al hebben laten zien, terwijl we onszelf meer bekijken in termen van waar we naartoe willen. We kennen onze eigen bedoelingen en plannen ook beter, dus het is logisch dat we die meewegen. Maar we doen dat niet op een eerlijke manier: we zijn te optimistisch. Bij het maken van plannen stellen we ons het meest gunstige scenario voor en we vergeten dat dat in het verleden vaak anders liep. Onze ambities reiken vaak verder dan de talenten die we daadwerkelijk hebben getoond. We vinden het vanzelfsprekend andere mensen af te rekenen op wat ze feitelijk hebben volbracht, maar bij onszelf denken we meer aan die keer dat het bíjna was gelukt.

Een opmerkelijk gevolg hiervan is dat mensen zichzelf vaker zien als ‘underachievers’ dan anderen: waar anderen gewoon presteren op het niveau dat bij hun talenten past, hebben we bij onszelf meer het idee dat er eigenlijk meer in zit.

Een ander gevolg is dat we het zelfs presteren onszelf beter te vinden dan iemand die ons al herhaaldelijk heeft afgetroefd. In het onderzoek werd aan tennisspelers gevraagd: “Kun je iemand bedenken die jou vaker heeft verslagen dan omgekeerd, terwijl je toch denk dat jij al met al een betere speler bent?” Nu kan dat natuurlijk best eens gebeuren wanneer je pech hebt. Maar gemiddeld konden de spelers drie van zulke gevallen bedenken, en twee omgekeerde gevallen – waar zij wonnen terwijl de ander beter was. Dit verschil bleek groter te zijn naarmate de spelers hun eigen potentieel hoger aansloegen.

Vooral jonge mensen vertrouwen teveel op best-case scenario’s van hun potentieel en hebben daardoor geen realistische kijk op hun talenten en ambities. Wanneer je naar anderen kijkt, doe je het beter: je beoordeelt ze op wat ze doen, niet op wat ze bedoelen en beogen. Voor een heldere kijk op jezèlf moet je dus advies aan anderen vragen: die kijken weer realistischer naar jou.

Proefdieren

Als dieren model kunnen staan voor de mens, waarom zijn ethische grenzen dan niet op hen van toepassing?

 

Roos Vonk

Er zijn allerlei manieren om iets over mensen te weten te komen, van observeren op terrasjes tot aura’s lezen. Van al die manieren vind ik sommige zinvol en andere kletskoek, maar het meest van alles vertrouw ik op wetenschappelijk, systematisch onderzoek.

Maar er is één onderzoeksmethode waar ik niet in geloof, en die in de psychologie nog te vaak wordt gehanteerd: dierproeven. Zo heeft Martin Seligman, voordat hij zich stortte op de vraag wat mensen gelukkig maakt, akelige proeven gedaan met honden. Hij gaf ze elektrische schokken net zo lang tot ze niet meer probeerden de schokken te vermijden wanneer ze daar de kans toe hadden: de hond werd ‘murw’ en berustte in zijn lot. Seligman noemde dit geleerde hulpeloosheid en werd er beroemd mee. Bekend zijn ook de Harlow-apen, die bij de geboorte werden gescheiden van hun moeder en in volledige afzondering opgroeiden. Vandaag de dag mag je een aap alleen nog van de moeder scheiden als ie met soortgenootjes opgroeit. (Jij zou het toch ook geen punt vinden als je kind weliswaar zonder jou opgroeit maar wel gezellig samen met andere weesjes!) Aan de Radboud Universiteit in Nijmegen zijn jarenlang aapjes zonder ouders opgegroeid, nadat hun verzorger had ontdekt dat ze daardoor een fobie ontwikkelden voor een zak met houtsnippers. Interessant!!

Ratten zijn ook vaak de pineut. Ze worden in bakken met water gegooid waar ze niet uit kunnen komen, omdat je daar depressief van wordt. Of ze krijgen op onvoorspelbare momenten een schok. Als ze samen met een andere rat zitten worden ze daar minder depressief van. Onderzoeker Ter Horst trok in Intermediair een buitengewoon interessante parallel met mensen: “Bij depressieve mensen helpt gesprekstherapie ook tegen depressie”. Goed om te weten dat dat voor ratten ook geldt!

Ja maar, zult u zeggen, dat soort onderzoek kán toch heel nuttig zijn voor mensen. Die rechtvaardiging van dierenleed bevat een fundamentele tegenstrijdigheid. Als dierproeven zinnige informatie opleveren over de mens, betekent dit dat dieren vergelijkbaar zijn met mensen. Immers, als dieren wezenlijk anders zijn, hebben de resultaten van dierproeven geen enkele waarde voor mensen. Tegelijkertijd wordt het lijden van de dieren, veroorzaakt door de proeven, verdedigd door te stellen dat dieren niet lijden zoals mensen. Maar als dieren inderdaad zo wezenlijk anders zijn, betekent dit dat ze als model voor de mens ongeschikt zijn. Als die aapjes bijvoorbeeld niet lijden onder het opgroeien zonder moeder (zoals mensenkinderen dat zouden doen), dan is het ook niet zo interessant dat ze fobisch worden.

Kortom, er zijn twee mogelijkheden: Ofwel dieren lijken niet op mensen; dit betekent dat dierproeven voor de mens weinig waarde hebben. Ofwel dieren lijken genoeg op mensen om geschikt te zijn voor het testen van theorieën over mensen; in dit geval kun je niet uitsluiten dat dieren ook kunnen voelen en lijden net als mensen, en is er dus geen enkele rechtvaardiging om dieren dingen aan te doen die we ook nooit bij mensen zouden doen.

Toegegeven, dieren kunnen ons niet verbaal meedelen dat ze lijden. Maar veel mensen (pasgeborenen bijvoorbeeld) kunnen dat ook niet; niettemin zijn we bereid aan te nemen dat ze kunnen lijden. We weten domweg niet of dieren lijden net als mensen. Wat we wel weten is dat dieren alles doen om hun leven en hun vrijheid te behouden en om pijn te vermijden. Net als mensen.

 

Een grote boodschap

Zijn mensen de kroon op de schepping of hebben ze teveel verbeelding? 

Roos Vonk*

Als ik met mijn honden wandel, kom ik weleens hondenbaasjes tegen die weinig lol in hun hond lijken te hebben. Ze trekken hem subiet mee als ie ergens aan wil snuffelen. Hij kwispelt als hij mijn hondjes ziet: ha, soortgenootjes! Maar ze houden hem kort en lopen gauw door. Hij kijkt verlangend achterom.

Ik begrijp hier niks van. Waarom heb je een hond als je zijn natuurlijke gedrag vervelend vindt? Je moet honden tijd geven om te snuffelen op plekjes waar hun soortgenoten boodschappen hebben achtergelaten. Je trekt een mens toch ook niet achter de computer vandaan als ie een mail zit te lezen!

Mensen laten boodschappen achter met taal. Met woorden kunnen ze verwijzen naar iets dat niet (meer) in de onmiddellijke nabijheid is. We vinden dat heel uniek, maar honden doen hetzelfde met geur. Ook wij kunnen de sporen van een brand of van een knoflookmaaltijd ruiken, en daarmee het verleden waarnemen. Door zijn veel grotere reukvermogen leeft de hond in een wereld die voor ons goeddeels onzichtbaar is. Mijn ene hond rent in het bos soms weg, achter de geur aan van een konijn dat daar allang niet meer loopt. Als ik dan mijn andere hond volg, vinden we hem gauw weer terug. Zij weten precies wie waarheen is gegaan.

Mensen hebben de neiging zichzelf te zien als de kroon op de schepping, omdat ze bepaalde vermogens hebben die andere dieren missen. We vergeten dat omgekeerd dieren ook vermogens hebben die wij missen. Alleen al op het vlak van de zintuiglijke waarneming is er een wereld die compleet aan ons voorbijgaat – van geuren, kleuren, tast, geluiden en andere trillingen. Er zijn diersoorten met een bovenmenselijke reuk (zoals honden en varkens), of die ultrasoon geluid maken (vleermuizen en dolfijnen); er zijn er die ultraviolet waarnemen (vogels en rendieren), of infrarood waardoor ze temperatuurverschillen tot 0,003°C opmerken (ratelslangen en boa’s), of de magnetische velden van de aarde, ten behoeve van hun navigatie (schildpadden en roodborstjes). Allemaal voorbeelden van waarnemingen waarvoor wij volstrekt blind en doof zijn. Ook lijken veel dieren behoorlijk goede voorspellers te zijn van weersveranderingen en natuurrampen, en van emoties en de gesteldheid van mensen (bijvoorbeeld epilepsieaanvallen).

Met onze ongebreidelde zelfoverschatting vergeten we nogal eens het principe van de ‘onbekende onbekenden’: je weet niet wat je niet weet. Er is een complete wereld die we niet zien, en het belang daarvan kunnen we onmogelijk beseffen juist doordat die niet waarneembaar is.

Het is moeilijk bescheiden te blijven, maar je zou het wel wat harder mogen proberen als je het talent hebt om de levens van andere aardbewoners flink te vergallen. Zo wordt het aardmagnetisch veld verstoord door de magnetische straling van onze radio, waardoor de innerlijke Tomtom van andere aardbewoners van slag raakt; en spitssnuitdolfijnen, met hun de geavanceerde subtiele sonar-zintuigen, raken volstrekt de kluts kwijt door de giga-sonars van onze marine.

Langs dezelfde lijn is het voorstelbaar dat dieren een vorm van intelligentie hebben die wij niet kennen; dat ze iets kunnen bedenken of oplossen waar wij ons geen voorstelling van kunnen maken. We vinden onszelf dan wel reuze geleerd met onze wetenschap, maar we kunnen geen onderzoek doen naar andere vormen van intelligentie, want we kunnen domweg niet bedenken wat die zijn. We zijn hierin net zo onwetend als de doorsnee hond onwetend is over onze algebra of sterrenkunde: hij weet niet eens dat het bestaat. Al ons onderzoek naar intelligentie is per definitie beperkt door de grenzen van ons eigen brein.

Echt intelligent zou zijn die beperking te beseffen en ons wat bescheidener op te stellen. Laten we niet vergeten dat deze ‘superieure’, ‘meest intelligente’ soort de enige is die zijn eigen leefomgeving om zeep helpt. Zo slim zijn we dus ook weer niet.

In de wetenschap van de psychologie groeit geleidelijk het besef dat we allerlei dingen beter doen wanneer we onze instincten volgen en onze unieke ‘hogere’ mentale functies buitenspel zetten. Onze eerste indrukken van anderen blijken in de eerste tien à twintig seconden al behoorlijk te kloppen; van lang nadenken worden ze helemaal niet beter. We weten instinctief op wie we vallen, wie leiderschapskwaliteiten heeft, voor wie we moeten oppassen en hoe de verhoudingen liggen als we mensen samen zien. Eigenlijk werkt dat bij ons net zo als bij alle groepsdieren.

Met al onze kennis en geleerdheid komen we heel langzaamaan tot dit fundamentele besef: dieren zijn onze gelijkwaardigen, want mensen zijn dieren. Dieren met ietsje teveel verbeelding.

 

Morele dwarsliggers

Waarom vegetariërs irritatie en hoon kunnen oproepen 

Roos Vonk

Stel je doet mee aan een onderzoek over besluitvorming. Een van de vragen begint met een verhaal over een inbraak waarbij een schroevedraaier is gebruikt. De politie heeft drie verdachten van wie je foto’s ziet met een toelichting. Een van de verdachten heeft geen alibi, heeft een strafblad, is werkloos, en werd aangehouden met een heleboel geld op zak en een schroevedraaier. Oh ja, en hij is zwart, zie je op de foto. Er wordt gevraagd wie volgens jou het meest verdacht is. Wijs je de zwarte man aan?

Ja natuurlijk, dat doen we allemaal: Hij heeft alles tegen zich en de andere twee verdachten niet. Stel nu dat je na het onderzoek de antwoorden ziet van een andere deelnemer. Deze deelnemer heeft opgeschreven: “Ik sla deze vraag over. Deze zaak is duidelijk in elkaar gezet om de zwarte man het meest verdacht te maken. Ik doe hier niet aan mee.”

Wat is je indruk van deze deelnemer? Je hebt zelf net meegewerkt. Het was jou ook opgevallen, maar je hebt gewoon braaf de vraag beantwoord. Nu maakt iemand opeens principieel bezwaar.

Mensen die dit daadwerkelijk meemaken, vinden deze ‘morele rebel’ een irritant betwetertje: vooringenomen, overtuigd van eigen gelijk, en niet erg coöperatief.* Hetzelfde gebeurde in de beroemde gehoorzaamheids-experimenten van Milgram, waar de meeste deelnemers bereid bleken iemand een gevaarlijke of zelfs dodelijke schok toe te dienen. Wanneer zij achteraf werden geconfronteerd met een deelnemer die had geweigerd, zeiden ze vaak: “Hij moet niet zo dwars liggen, als iedereen dat doet komt het onderzoek nooit af.”

Het grappige is dat de morele dwarsligger geheel anders wordt beoordeeld door mensen die niet vlak daarvoor zélf de situatie hebben meegemaakt. Mensen die het verhaal over de politiezaak lezen en dan meteen de reactie van de rebel zien, zonder dat eerst naar hun eigen reactie is gevraagd, zien de rebel als een moreel voorbeeld; ze beoordelen hem als onafhankelijk, sterk, eerlijk, intelligent en volwassen. Het enige verschil is dat deze mensen niet vlak daarvoor in de gelegenheid zijn gebracht om meegaand te doen, dus om datgene te doen waar de rebel zich tegen verzet.

Degenen die zelf net hebben meegewerkt, blijken de dwarsligger onbewust te ervaren als iemand die hun gedrag afwijst. In feite maakt de rebel een punt waar ze zelf niet aan hadden gedacht. Hierdoor voelen ze zich tekort schieten. De meeste mensen zien zichzelf als moreel en zelfs als moreler dan gemiddeld. Door het gedrag van de rebel komt die overtuiging onder druk te staan. Dit roept een defensieve behoefte op om de rebel af te kraken: wat een overdreven heilig boontje.

Waarschijnlijk hebben we dit allemaal wel meegemaakt. Zo wilde ik ooit een vriendin een Cola aanbieden in een milieuonvriendelijk blikje, waarop ze zei: “Geef me dan maar gewoon water, ik wil liever niet een drankje uit blik”. Ik zie mezelf als reuze milieuvriendelijk, maar op dat moment dacht ik: “Jemig, je kan ook te ver gaan met die milieu-mierenneukerij.” Omgekeerd verklaart dit misschien ook waarom mensen soms zo bozig reageren als ik zeg dat ik geen vlees eet. “Ik probeer toch juist het goede te doen?”, denk ik dan. “Ik doe die mensen niks!” Maar dit onderzoek laat zien dat ik die mensen eigenlijk wél iets doe. Zelfs als ik het niet zo bedoel, kunnen ze mijn gedrag onbewust ervaren als kritiek op hun gedrag.

Als morele dwarsliggers ons zo ergeren, hoe moet de wereld dan ooit beter worden? We moeten dan eerst aan ons zelfvertrouwen en onze integriteit werken. Na een oefening waarin mensen hun hoogste waarden en idealen overdenken, blijken ze het gedrag van morele dwarsliggers juist inspirerend te vinden: oeps, erkennen ze, die persoon doet iets waar ik helemaal niet aan heb gedacht; wat goed, dat ga ik voortaan ook proberen!