AUTOMATISCHE IMITATIE

Waarom imitatie leidt tot meer sympathie, en je het toch niet opzettelijk moet doen.

 

Roos Vonk

Mensen hebben de neiging elkaar automatisch na te doen. Dit is een oeroud mechanisme dat we delen met andere dieren. Vissen in een school zwemmen allemaal dezelfde kant op. Kippen gaan eten als ze andere kippen zien eten. Mensen gaan opeens rennen als er ergens paniek is en ze anderen zien rennen, of ze lopen gedachteloos naar de verkeerde uitgang van het station, achter iemand anders aan. Gaat er bij een vergadering iemand hoesten, of gapen, dan kun je er donder op zeggen dat het overslaat.

Automatische imitatie wordt veroorzaakt door een simpele wetmatigheid: zien is doen. Als mensen naar een sportwedstrijd kijken, gaan allerlei kleine spiertjes in hun lichaam meebewegen met de sporters. Kijk je naar een film waarin iemand boos is, dan frons je zelf ook de wenkbrauwen; is iedereen aan het lachen dan lach je mee, zelfs als je niet weet waarom. Deze automatische imitatie van gezichtsuitdrukkingen heeft een belangrijke sociale functie: door iemands mimiek na te doen, kun je je beter verplaatsen in de gevoelens van de ander. Kijk je boos of verdrietig mee met een ander, dan krijg je via allerlei kleine spiertjes in je gezicht informatie over hoe die ander zich voelt. Dit maakt de interactie voor beide partijen prettiger: de imitator begrijpt de ander beter, de ander heeft zelf ook meer het idee dat ‘ie begrepen wordt, de interactie verloopt soepeler en ze vinden elkaar aardiger.*

Als mensen elkaar eenmaal aardig vinden, gaan ze elkaar vanzelf nog meer imiteren. Dit zou kunnen verklaren waarom mensen die jarenlang bij elkaar zijn steeds meer op elkaar gaan lijken (het geldt overigens ook voor mensen en hun huisdieren): door het overnemen van elkaars mimiek en lichaamshouding, gaan hun gezichten en lichamen min of meer synchroon staan. Je ontwikkelt dezelfde spiertjes en dezelfde rimpels.

Trainers adviseren wel eens om de ander te imiteren om te zorgen dat je aardig wordt gevonden. Hoewel het waar is dat je er sympathie mee wint, is dat geen goed advies. Het imiteren doen we vanzelf al, geheel automatisch en onbewust; als je er bewust nog wat aan toevoegt heeft dat geen meerwaarde. Ik denk zelfs dat je daar je zaak mee kunt verpesten, want het wordt natuurlijk al snel flauw als je het er te dik bovenop legt. Ook is het goed te bedenken dat imitatie juist niet helpt als iemand jou niet zo aardig vindt. Dan word je er juist nóg onaardiger van. Het is waarschijnlijk het best om het imiteren volledig aan je automatische piloot over te laten, want onbewust voel je wel aan of het verstandig is mee te bewegen met de ander of juist wat afstand te houden.

Wat heb je dan aan die kennis over imitatie? Behalve dat het gewoon leuk is – als je erop gaat letten zie je er de hele dag voorbeelden van – kun je er ook je voordeel mee doen. Dat doen mensen veel te weinig. Ze doen automatisch opschepperige collega’s na door te gaan terug-opscheppen waardoor ze in een spiraal van ego-geblaat komen; ze doen nors tegen een norse buurman die weer nors terugdoet en hun humeur verpest; en in onderhandelingen beantwoorden ze hardheid en onbuigzaamheid met dito gedrag waardoor de zaak vastloopt. Als je de primitieve principes die aan dit imitatiegedrag ten grondslag liggen kunt overwinnen, kun je het gedrag van anderen sturen, immers: de ander gaat jou nadoen. Toon bewondering voor een opschepperige collega, wees lief voor je buurman en mild voor je baas. Je geeft ze dan iets wat ze van anderen nooit krijgen! Zo maak je in één klap je collega bescheiden, je buurman vriendelijk en je baas buigzaam. Zo word je de regisseur van je interacties met anderen.

 

Deze column is verschenen in: Roos Vonk (2009), Ego’s en andere ongemakken. Scriptum.

* Stel, M. & Vonk, R. (2010). Mimicry in social interaction: Benefits for mimickers, mimickees and their interaction. British Journal of Psychology, 101, 311-323.