Alle berichten van Roos Vonk

Misheard lyrics

Wat je hoort ben je zelf

 

Toen ik klein was, zong ik mee met Engelse liedjes die ik niet verstond. Net als veel mensen maakte ik mijn eigen brabbeltaaltje van de onbekende Engelse woorden. Op latere leeftijd blijf je dat doen bij songteksten die je niet kan verstaan of die uit betekenisloze klanken bestaan. Als ik ‘State of independence’ van Donna Summer hoor, waar het koor drie keer ritmisch zingt Shablamidi, shablamida, dan is dat in mijn hoofd altijd: Ze komme nie, ze komme wel.

Inmiddels zijn dergelijke misheard lyrics een populair gespreksonderwerp. Op internet is er de site www.kissthisguy.com, genoemd naar het mis-verstane ‘Kiss the sky’ van Jimi Hendrix; De wereld draait door heeft de rubriek Mama Appelsap, naar de laatste strofe van Ma ma se, ma ma sa, ma ma coo sa in ‘Wanna be starting something’ van Michael Jackson. In de talkshow van Jimmy Fallon bleek iemand deze zelfde tekst te horen als: ‘I’m ashamed of the sight of my mocasins’ – een wereld van verschil met Mama Appelsap, maar je kunt ze er echt allebei op zingen, probeer het maar eens.

Dit laat mooi zien hoe je eigen taal van invloed is op wat je hoort; een Amerikaan zou natuurlijk nooit ‘appelsap’ horen. Ook je eigen ervaringen spelen een rol, zag ik aan een voorbeeld bij een andere aflevering van Jimmy Fallon: het begin van een nummer van de Beach Boys dat Barbara Ann blijkt te heten (waarvan ik zelf altijd dacht dat ze gewoon non-woorden zongen: ba ba ba, ba ba bereng), werd door een kijker gehoord als Bob Bob Bob, Bob Bob or Ann. Haar ouders heten Bob en Ann.

Wat je hoort wordt dus gekleurd door je eigen ideeën en verwachtingen, en dat maakt het psychologisch interessant. Het illustreert dat al onze waarnemingen – wat we zien, horen, proeven – slechts ten dele het product zijn van het werkelijke object ‘daar buiten’, en voor een ander deel aan ons eigen brein ontspruiten. Het ‘Ding an sich’, zoals Kant het noemde, kunnen we nooit echt waarnemen: het is onvermijdelijk dat we onze eigen concepten, ervaringen en verwachtingen er bovenop leggen. Doordat we dat automatisch en onbewust doen, beseffen we niet dát we het doen – met als gevolg dat onze waarneming zich ten onrechte aan ons voordoet alsof er een 1-op-1 correspondentie is met het ding daarbuiten.

Juist wanneer we nonsens of onduidelijkheid tegenkomen, zoals het onzinnige ma ma coo sa, dan slaat ons brein toe om er betekenis in te leggen. Dat doet de meaningmaker in ons die altijd bezig is orde en en zin op te leggen aan een wereld die vaak betekenisloos en chaotisch is. Ook het gedrag van onze medemensen kan ruimte bieden voor projectie van onze eigen thema’s. Je indruk van een persoon zegt dan ook maar ten dele iets over de persoon, het zegt ook iets over jezelf.

Misheard lyrics zijn een grappige reminder dat we onze waarnemingen moeten relativeren. En wie weet onthullen ze soms ook diepere gevoelens van de luisteraar. Bij het lied ‘Now I’m a believer’ van de Monkees was er bijvoorbeeld iemand die hoorde: Then I saw her face, Now I wanna leave her. Dat geeft te denken over je relatietevredenheid, denk ik dan.

 

Zelfbeheersing

Hoe je het werken aan je lange-termijn-doelen aantrekkelijk maakt

Roos Vonk *

We kennen het probleem allemaal. Minder eten of luieren, meer sporten of werken aan een vervelende klus, afkicken van roken, drank of onbeantwoorde liefdes, vriendelijk blijven tegen een nare baas of klant: het zijn allemaal voorbeelden waarbij we het één willen en toch vaak het ander doen.

Eigenlijk is het gek dat we als volwassen mensen – een diersoort die zoveel voor elkaar krijgt juist door gebruik van hogere hersenfuncties, en die volmaakt in staat is de lange-termijn-gevolgen van zijn keuzes te overzien – zoveel moeite hebben om domweg datgene te doen wat we wíllen. Het probleem is natuurlijk dat we tegelijkertijd ook iets anders willen – dat lekkere hapje, de kick van seks met de foute maar wel erg spannende geliefde, de opluchting van de waarheid zeggen tegen die onmogelijke opdrachtgever. En dat het genot daarvan veel sneller te bereiken valt dan onze mooie hogere doelen.

Uiteindelijk blijken we toch vaak weer primitieve, kinderlijke wezens bij wie genot en gemak winnen. We hebben onveilige seks, houden ons niet aan ons dieet, slaan een sporttraining over, zitten eindeloos te mailen of twitteren om vervelende taken uit te stellen – met als gevolg dat we ons bezwaard voelen en, om vervolgens weer van dát vervelende gevoel af te komen, besluiten dat we het “de volgende keer” wel “echt” gaan doen.

 

Gevangene van jezelf

Volgens sommige filosofen (bijvoorbeeld Harry Frankfurt) is dit zelfs een kenmerk van onvrijheid: het feit dat de verschillende dingen die je wilt niet congruent zijn met elkaar, maakt je onvrij. Zo kunnen we vooral de gevangene zijn van onszelf, die wanhopig verzucht: “Ik wou dat ik dit niet wilde.”

Het probleem is dat we onze hogere doelen wel het meest belangrijk en waardevol vinden, maar dat ze vaak niet direct realiseerbaar zijn, terwijl het toegeven aan verleiding onmiddellijk voordeel oplevert. Het primitieve kleutertje dat we allemaal in ons hebben kent meer gewicht toe aan genoegens die zeer nabij zijn, waardoor doelen die een langere adem vergen het vaak verliezen.

 

Goed bezig!

Emotie-onderzoekers** hebben hier een oplossing voor bedacht. Stel dat je voor de tv hangt of zit te surfen terwijl je eigenlijk aan een klus moet beginnen. Op dat moment moet je denken aan de waarde of het doel dat je met die klus wilt realiseren – bijvoorbeeld: carrière maken zodat je een inspirerend leidinggevende kunt worden, hogerop komen zodat je de dienstverlening van je organisatie kunt verbeteren, je kwaliteiten op een bepaald terrein aanscherpen, iemand anders helpen of de wereld mooier maken, of misschien domweg je aan je afspraken houden (met jezelf of iemand anders). Je kunt dan bedenken dat je, zodra je aan de slag gaat, dit doel aan het dienen bent, en dat zal meteen een goed gevoel geven. Aan de tv of computer gekluisterd blijven betekent dat je niet aan je doel werkt en zal dus een slechter gevoel geven. Door deze gedachte wordt de onmiddellijke beloningswaarde van het lange-termijn-doel meteen hoger. Je voelt je goed zodra je eraan begint: het "goed bezig!"-gevoel.

In een van de onderzoeken konden studenten kiezen tussen oefenen op een wiskundetaak of tv kijken. Een deel van de studenten werd eraan herinnerd dat het werken aan de wiskundetaak een gelegenheid was om hun wilskracht te testen. Dit had niet alleen tot gevolg dat ze inderdaad meer en beter werkten aan de taak, maar ook dat ze hierdoor meer positieve gevoelens hadden en het tv kijken juist minder prettig vonden. Vooraf was al vastgesteld dat studenten wilskracht een belangrijke waarde vinden, maar de onderzoekers vermoeden dat het werkt met elk doel dat je jezelf stelt dat van toepassing is. Bijvoorbeeld: respectvol of integer zijn, jezelf ontwikkelen, geïnspireerd blijven, minder reactief zijn en zelf de regie houden. Als dit inderdaad werkt, zou dat de sleutel kunnen zijn naar keuzevrijheid en emotionele volwassenheid – met alle positieve gevolgen vandien: voor jezelf, de medemens en de aardbol.

 

Hypocriet

Waarom alleen ándere mensen hypocriet zijn

Je eigen gedrag ziet er vaak heel anders uit dan dat van anderen. Beter; nobeler. Jij mag in je relatie af en toe flirten met een ander, maar je partner niet – want als jij het doet kan het geen kwaad, het zal de relatie niet bedreigen, maar als je partner het doet weet je het maar nooit. Jij mag best eens wat eerder naar huis als je keihard hebt gewerkt en al je taken hebt volbracht, maar collega’s die dat doen laden de verdenking op zich dat ze verzaken.

Doordat we onze eigen motieven beter begrijpen en de oprechtheid ervan vertrouwen, oordelen we vaak milder over onszelf dan over anderen. Als wíj het doen, is er een goede reden voor, of het is onschuldig. Als een ander het doet, is het foute boel en een schande. De ironie is dat ons beeld van anderen vaak beter klopt dan van onszelf. Die strenge oordelen over anderen zijn dus vaak terecht; die soepele oordelen over onszelf niet.

Hoe strenger je oordeelt over anderen en hoe soepeler over jezelf, des te groter is het verschil dat we hypocrisie noemen. Jij hebt daar vast helemáál geen last van, maar o, wat kunnen ánderen hypocriet zijn. Ouders die hun kinderen drank en drugs verbieden en ondertussen zelf onbelemmerd aan de fles zitten, politici die traditionele normen en waarden proclameren maar wel gepakt worden voor te hard rijden, om nog maar te zwijgen van banken die vrije marktwerking o zo belangrijk vinden, maar wel even wat miljarden van de staat nodig hebben als het fout gaat.

Studenten die in een onderzoek anoniem taken moesten verdelen door een muntje op te gooien, besloten opvallend vaak (85%) dat zijzelf de leuke taak kregen en een ander de vervelende. In het algemeen vonden ze dat je de taken zonder aanzien des persoons moest verdelen, maar in hun geval was er vast een goede reden waarom ze een beetje mochten sjoemelen (‘Die ander vindt die taak vast heel leuk, dus is het toch eerlijk zo’). Evenzo mogen mensen geen inkomsten verzwijgen op hun belastingaangifte, en niet te hard rijden om een afspraak te halen, maar als zij het zelf doen is het minder erg dan als een ander het doet.

Het probleem is dat mensen twee dingen willen. Ze willen morele wezens zijn met hoogstaande normen en waarden. Maar ze willen ook hun eigen gemak en gewin, en moreel hoogstaand gedrag is vanuit dat oogpunt kostbaar en vaak teveel gevraagd. 

Dat probleem lossen mensen op door hun eigen gedrag niet goed te toetsen aan hun normen. In het eerder vermelde onderzoek bleek bijvoorbeeld dat mensen het muntje eerlijk opgooien en taken onpartijdig toewijzen wanneer de onderzoeker (a) de norm van onpartijdige toewijzing heel expliciet maakt, én (b) het zelfbewustzijn verhoogt, bijvoorbeeld door deelnemers voor een spiegel te zetten. Dat leidt ertoe dat ze hun eigen gedrag beter gaan toetsen aan hun eigen normen.

Ze worden daar niet opeens heel integer van, maar het zorgt ervoor dat ze een morele overtreding domweg niet meer goed aan zichzelf kunnen verkopen. Als de media ergens lucht van krijgen en heel de wereld er iets van vindt, is dat zo te zien ook een effectieve manier om hetzelfde effect te bewerkstelligen.

Mensen worden extra hypocriet als ze veel macht hebben (of veel geld, dat verschaft immers ook macht). Enerzijds zorgt macht ervoor dat mensen zich gerechtigd voelen om ánderen te beoordelen, ze moeten immers zorgen dat iedereen zich aan de regels houdt; anderzijds lijken ze ook te vinden dat zijzelf die regels wat mogen buigen. Quod licet Iovi non licet bovi: Wat Jupiter mag, mag het vee nog niet. Maar soms heeft het 'vee' wel de macht zich tegen zo'n leider te keren en hem te herinneren aan zijn vergankelijkheid.

 

Gedachten lezen

Ken jezelf, vertrouw op een ander

Roos Vonk*

Ooit zouden toenmalig vriendlief en ik een weekje weggaan. We waren het eens over Barcelona. Maar toen de week dichterbij kwam en ik voorstelde te gaan boeken, bedacht hij dat het dichter bij huis net zo leuk was. Brugge bijvoorbeeld. Dan konden we met de auto, spontaan vertrekken wanneer we maar wilden, en als het slecht weer was gingen we gewoon terug en thuis vakantie houden. Daar ging Barcelona! “Ja hoor”, zei ik beschuldigend, “je stuurt er gewoon op aan dat we maar drie dagen weggaan zodat je weer lekker kan gaan werken!” Dat viel niet goed. “Waarom weet jij toch altijd beter wat ik wil dan ík?” zei hij nijdig. “Al ben je dan psycholoog, weet je toch niet beter wat ik denk dan ik zelf!”

Als ik toen het onderzoek van Emily Pronin kende, had ik dat er tegenin kunnen brengen. Zij heeft in diverse studies** aangetoond dat mensen weinig inzicht hebben in hun eigen gedrag. Dit wordt de bias blind spot genoemd: de blinde vlek die mensen hebben voor hun eigen vertekeningen, vooroordelen en wensdenken. Zo vinden we allemaal van onszelf dat we niet discrimineren, niet snel klaar staan met ons oordeel, niet slijmen bij de baas, ons niet a-sociaal gedragen, niet hypocriet zijn, niet roddelen of onze opvattingen laten bepalen door eigenbelang. Dat zijn vooral andere mensen, die dat allemaal doen.

Om te laten zien dat we ons vergissen in onszelf, liet Pronin deelnemers aan haar onderzoek in tweetallen een test voor sociale intelligentie maken. Ongeacht hun werkelijke score kregen alle tweetallen na afloop te horen dat de één heel hoog scoorde op de test en de ander juist laag. Toen ze hun eigen score wisten, werd aan ieder individueel gevraagd hoe betrouwbaar ze de test vonden. Wat denk je: zou je zelf de test minder betrouwbaar vinden als je laag scoorde? Nee natuurlijk, zo flauw ben jij niet. En de deelnemers aan dit onderzoek: vonden zij de test minder betrouwbaar als ze laag scoorden? Ja natuurlijk, zo zijn mensen. Dat bleek ook uit de resultaten.

Vervolgens werd aan de deelnemers uitgelegd dat mensen soms naar zichzelf toe redeneren, door de test minder betrouwbaar te vinden als ze slecht scoren en juist superbetrouwbaar als ze goed scoren. Er werd gevraagd of zij op die manier naar zichzelf toe hadden geredeneerd en of de andere deelnemer, aan wie ze gekoppeld waren, dat had gedaan. Deelnemers die een hoge score hadden gekregen gaven aan dat de test gewoon echt betrouwbaar wás; van hun partner, die laag had gescoord en de test als niet erg betrouwbaar had beoordeeld, vonden ze dat deze naar zichzelf toe had geredeneerd. Omgekeerd zeiden deelnemers die zelf een lage score hadden dat de test écht niet zo goed was; ze hadden het idee dat hun partner aan zelfbedrog deed door de test heel betrouwbaar te vinden, alleen omdat hij zelf goed had gescoord.

Dit betekent dat de deelnemers de neiging tot zelfverheffing (bij een goede uitslag) en zelfbescherming (bij een slechte uitslag) niet bij zichzelf herkenden, maar wel bij de ander. Omdat deze mechanismen – net als veel menselijke dwalingen – onbewust verlopen, heb je helemaal niet in de gaten dat je het zelf doet. Als je bij jezelf naar binnen kijkt, zie je nergens sporen van partijdigheid en gesjoemel, dus je bent er gerust op dat jij daar geen last van hebt. Maar bij jezelf naar binnen kijken is dan ook een onmogelijke opgave, ook al voelt het vaak anders. Bij anderen zie je die vertekeningen juist wel, waardoor je mening over de ware drijfveren van anderen vaak beter klopt.

Kortom, wil je iets over jezelf leren, vertrouw dan op die zelfingenomen ander die beter dan jijzelf meent te weten wat jou drijft, wat je valkuilen en misvattingen zijn. Mensen weten dat over anderen inderdaad vaak het best. Maar laat dat geen reden zijn om nu, gewapend met dit verhaal, op je partner of collega af te stappen en te zeggen: “Zie je nou wel!” Want irritant blijft het. En als je gelijk hebt is het misschien nog wel veel irritanter.

 

Let it be

Over pech, beheersdrang en defensieve geneeskunde

pech

Roos Vonk*

‘Vanmorgen zei mijn secretaresse: “Ik heb 60 sollicitaties op die vacature, ga je iemand uitkiezen?” “Goed”, zei ik, “doe al die brieven maar in een doos.” Ze kwam binnen met de doos. Ik gooide alle brieven achterover in de lucht. Vijf kwamen op mijn bureau terecht. “Fijn zo,” zei ik, “uit deze vijf ga ik kiezen. Want wat heb ik aan een account manager die geen geluk heeft?”’

‘Geloof jij in het geluk, Roos?’ vroeg de directeur die mij dit verhaal vertelde. ‘Jawel’, zei ik, ‘ik geloof in toeval, dus ook in geluk. Maar vooral in pech. Die 55 andere sollicitanten, zeg maar’.

Pech speelt niet altijd zo’n rol als in dit verhaal, maar wel meer dan we graag geloven. We geloven liefst in een rechtvaardige wereld. In kindersprookjes krijgen mensen uiteindelijk wat ze verdienen. Als volwassenen willen we dat in ons hart blijven geloven. Vooral bij zwaar weer hebben we moeite met de gedachte dat het toeval is. Dan zeggen we dat dingen ‘niet zomaar’ gebeuren of dat een samenhang ‘wel érg toevallig is’ (bedoelend dat het juist níet toevallig is). Zulke sprookjes, waar mensen een gevoel van zin en betekenis aan ontlenen, zijn onschuldig.

Maar het geloof in een rechtvaardige wereld kan ook gevolgen hebben die juist heel ónrechtvaardig zijn. We hebben de neiging slachtoffers van ziektes, rampen en misdrijven te devalueren. Onbewust denken we dat iemand die rampspoed meemaakt dat op een of andere manier wel verdiend zal hebben. Hiermee beschermen we onszelf tegen de gedachte dat vergelijkbare rampspoed ook óns zomaar kan overkomen. In de vrouwenbladenpsychologie heet het dan dat je zelf je eigen geluk, gezondheid en succes bepaalt. Waarmee impliciet wordt gezegd dat alle mensen die het tegenzit grote sukkels zijn; ‘eigen schuld dikke bult’.

Wanneer onszelfs iets ergs overkomt, willen we juist iemand anders de schuld geven. Die moet boeten, dan is er weer recht geschied (niet verstandig, want met wraak heb je vooral jezelf). Liever dan accepteren dat je soms pech hebt en je verlies moet nemen, worden bij tegenslag naar alle kanten beschuldigende vingers worden uitgestoken. De boosdoener kunnen we dan zwart maken of ontslaan of disciplinaire maatregelen opleggen, waarna we weer tevreden kunnen slapen. En dromen over kindersprookjes.

De andere –beschuldigde– helft van de mensheid ligt wakker. In de VS laat inmiddels zo’n 80% van de artsen onderzoeken doen zonder medische reden, alleen uit angst voor aanklachten, en wordt naar schatting 50 miljard dollar uitgegeven aan testprocedures alleen ter verdediging van artsen tegen claims.

De behoefte om voor ieder ongemak een schuldige vast te pinnen leidt ertoe dat mensen en bedrijven niet meer open en eerlijk zijn. Uit angst voor claims durft niemand meer de hand in eigen boezem te steken om eigen tekortkomingen met open vizier te onderzoeken. Zelfs oprecht excuses aanbieden is al gevaarlijk, want als je sorry zegt heb je dús iets verkeerd gedaan. 

Zelf ondervond ik de gevolgen van ‘defensieve geneeskunde’ toen ik jaren geleden een body scan liet doen in een Duits ziekenhuis van Prescan – eigenlijk in de verwachting dat daaruit zou blijken dat ik in topvorm was. Wat een schrik toen mijn fietstest werd afgebroken omdat ik een hartaandoening had, waarna ik ook nog een hernia, artrose, een cyste op een eierstok en een middenrifbreuk bleek te hebben. Bij nader onderzoek in Nederland bleek er niets aan de hand. ‘Maar stel je voor’, legde mijn huisarts me uit, ‘dat het omgekeerd is: dat ze zeggen dat alles goed is en later blijk je iets te mankeren. Dan sleep je ze voor de rechter. Dus ze moeten wel, voor het geval dat.’

Zo'n body scan speelt in op de behoefte om alles vooraf te weten en te beheersen. Maar hoe meer je daaraan toegeeft, hoe minder je in staat bent om domweg te accepteren dat het in het leven soms meezit en soms tegen, dat je niet alles in de hand hebt, dat je niet altijd iemand de schuld kan geven van tegenslag. De behoefte een schuldige aan te wijzen brengt ons uiteindelijk een defensieve manier van werken, met een groot gebrek aan integriteit en een onvermogen om te leren. Uit angst om beschuldigd te worden dekken we ons in en vegen we onze fouten onder de mat in plaats van ervan te leren. En uit angst om het bestaan van domme pech te accepteren, leren we niet het hoofd te buigen en mee te bewegen met de eb en vloed van het leven.

Ego of groei

Met wie vergelijk je jezelf om te weten of je het goed doet? En wat als die ander beter is?

competitiekantoor

Roos Vonk*

Hoe weet je of je ergens goed in bent? Bij de meeste dingen die we doen ontbreken absolute standaarden over wat ‘goed’ en ‘slecht’ is; het is allemaal relatief. Als je jezelf ergens goed in vindt, bedoel je: beter dan de meeste anderen. Je kwaliteiten hangen dus af van hoe goed of slecht anderen om je heen zijn: in het land der blinden is eenoog koning.

Nu zouden mensen geen mensen zijn, met hun typische neiging tot zelfverlakkerij, als ze die vergelijking op een onpartijdige manier maakten. En inderdaad, dat doen ze niet. Haal je bijvoorbeeld een matig cijfer voor een test, dan is de neiging groot om vooral te kijken naar anderen die een nóg slechter cijfer haalden, zodat jouw score relatief gunstig afsteekt. Heb je op zo’n moment een goede vriend(in) – of broer, zus, of naaste collega – die briljant scoorde op diezelfde test, dan is dat niet fijn. Juist mensen die nabij zijn en in bepaalde opzichten op ons lijken, zien we als relevante vergelijkingspersonen. Bij een IQ-test ligt bijvoorbeeld een vergelijking met Einstein of andere briljante geesten niet voor de hand; die spelen in een ander klassement. Mensen om ons heen die ongeveer hetzelfde werk doen, zijn degenen die we normaliter als vergelijkingsstandaard gebruiken.

 

Afstand nemen

Als jouw naaste collega of beste vriend(in) dus aanzienlijk beter scoort dan jij, heb je een probleem. Dat kun je op verschillende manieren oplossen.** Een daarvan is afstand nemen van de ander, fysiek of psychologisch. Als jullie minder close zijn, raakt het jou minder dat die ander beter presteert: je wordt minder herinnerd aan de pijnlijke vergelijking én de ander wordt minder relevant als vergelijkingspersoon. Inderdaad blijkt dat juist in zulke situaties vriendschappen eerder doodbloeden. Ook broers en zussen die weinig in leeftijd schelen (en dus psychologisch gezien vergelijkbaar zijn) hebben een minder goede relatie wanneer de ene veel succesvoller is dan de andere.

Je kunt dus de relatie afzwakken, maar je kunt ook het domein waarin je slechter presteert minder belangrijk maken. Je kunt letterlijk ander werk of een andere studie gaan doen, maar je kunt ook andere kwaliteiten benadrukken waarin jij weer beter bent. ‘Wat is het nou het nut van analytisch denken, het gaat om sociále kwaliteiten’. Of omgekeerd: ‘Wat heb je aan verkoop-skills als je niet snapt wát je verkoopt.’ Als een talent niet belangrijk is in je zelfbeeld, is de vergelijking niet meer pijnlijk.

 

Ego of groei

Als het je lukt om je ego opzij te zetten, zijn er nog meer oplossingen. In plaats van beter dan een ander te willen zijn, kun je je aandacht richten op het verbeteren van jezélf: als je wilt groeien en jezelf ontwikkelen, is de ander een voorbeeld of rolmodel van wie je kunt leren. Als je een ander niet hoeft te verslaan, kun je via de ander tot zelfverbetering komen.

Maar dat vereist een heel andere houding. Grofweg zijn er twee manieren om naar de prestaties en kwaliteiten van jezelf en anderen te kijken. Ik heb ze samengevat met trefwoorden in de tabel hieronder. Bij een ego-oriëntatie wil je beter zijn dan anderen en ben je competitief. Je bent gericht op het resultaat en je overheersende motief is je zelfbeeld beschermen en oppeppen. Bij een groei-oriëntatie wil je jezelf verbeteren; of een ander beter of slechter presteert doet er in feite niet toe, het gaat erom of jijzelf vooruitgang boekt ten opzichte van je eerdere prestaties. Dat is je overheersende motief en daardoor ben je meer gericht op het proces en de ontwikkeling.

 

ego

groei

zelfverheffing: beter dan anderen zijn

zelfverbetering: beter dan jezelf worden

jezelf met anderen vergelijken

jezelf met je eerdere prestaties vergelijken

gericht zijn op het resultaat

gericht zijn op het proces

fouten verbergen

fouten bespreken om van te leren

goede ideeën voor jezelf houden

goede ideeën delen

 

Het is duidelijk dat een groei-oriëntatie om allerlei redenen wenselijker is: je voelt minder afgunst, je kunt beter samenwerken, uitwisselen en je leert meer van elkaar. Maar waarom doen we dit dan niet allemaal de hele tijd? Omdat het ego en het zelfverheffingsmotief onze meest primaire, automatische drijfveer is. Als je niet oplet, als je aandacht verslapt, of als je het moeilijk hebt en op je reflexen terugvalt, dan is het ego ‘in charge’. Dan zul je dus, in reactie op je superieure vriend(in) of naaste collega, gebruik maken van ego-reparerende strategieën.

Uit nieuw onderzoek*** blijkt bovendien dat de neiging om jezelf met anderen te vergelijken – en niet met je eigen eerdere prestaties – zeer dominant is. Zodra informatie beschikbaar is over anderen, heeft dat een enorme kracht, het overvleugelt het andere manieren om naar een prestatie te kijken. Zelfs mensen die gericht zijn op zelfontwikkeling, raken dan toch gefixeerd op die vergelijkingsinformatie.

Dit betekent: als het je doel is om te leren en jezelf te ontwikkelen – in je werk, studie, sport, of gewoon het leven – , dan moet je jezelf daar steeds aan herinneren. Het vraagt aandacht en bewustzijn om te voorkomen dat het ego – dat de automatische piloot bedient – je reacties bepaalt. Ook kan het heel zinvol zijn als we elkáár daaraan herinneren. Vooral voor mensen die beroepshalve bezig zijn met trainen en onderwijzen, leiden en begeleiden van anderen, is dit belangrijk: docenten, trainers, managers, coaches. Het is een kleine moeite mensen te herinneren aan iets wat ze toch al willen, en het kan grote gevolgen hebben.

 

Scheve relaties

Wat te doen wanneer je te afhankelijk bent van je geliefde?

Roos Vonk*

In een scheve relatie wil de een meer van de ander dan de ander van de een. Voor het gemak noem ik ze de underdog en het baasje. Ik ben het allebei weleens geweest. In zo’n relatie doet het baasje vaak happy-go-lucky, vrijheid-blijheid: we zien wel. De underdog stemt daar blijmoedig mee in, in de blinde hoop dat er al doende vastigheid groeit. ‘Ik wil je niet aan het lijntje houden’ zegt het baasje soms. Welnee, niet voor mij denken hoor! Ik ben een grote meid/jongen, ik kan voor mezelf denken.

Maar als underdog, verliefd en dus onderhevig aan hormonale blikvernauwing, kun je helemaal niet voor jezelf denken. Alles wat je voelt en denkt is gericht op het veroveren van de buit. Je doet alles wat daarvoor nodig is, inclusief zelfverraad (‘Als ik hem nu even bel, kan ik het daarná met rust laten’) terwijl je zogenaamd ‘bij jezelf blijft’. Zogenaamd, want ‘jezelf’ is een ingekrompen, klem zittende neuroot; geen autonome volwassene met een ruime blik en vrije keuzes.

Eén keuze komt voor de verliefde dwaas sowieso niet in aanmerking: eruit stappen. Je hunkert jezelf van de ene ontmoeting naar de andere – ijsschotsje springen, noemde mijn geliefde dat –, volledig ongewis wanneer je elkaar weer ziet omdat de vraag ‘wanneer zie ik je weer?’ een overtreding is van het motto: ik zie je als ik je zie.

Vaak wil het baasje niet eens benoemen dat het ‘aan’ is. Hij of zij zegt: ‘we hebben het leuk samen, toch? Laten we ervan genieten en niet aan de toekomst denken.’ De underdog doet daar meestal niet moeilijk over, ja prima joh, we zien wel. Als underdog wil je geen zeikerd zijn die de ander claimt: daar knapt ie op af. Je denkt juist de ander langzamerhand te veroveren door heel cool en onafhankelijk mee te doen met de ‘we zien wel’-routine.

Je schikt je welwillend omdat het alternatief onaanvaardbaar is: als je zou toegeven dat je meer wilt dan dit, loop je grote kans dat je met niks eindigt. Dit illustreert een interessant principe dat in onderhandelingen wordt omschreven als: least interest wins. Degene die het minste wil, die wint.

Feitelijk is de underdog dus totaal onderworpen. Maar dat is onaantrekkelijk, dus als underdog speel je dat je ook iets te vertellen hebt. In mijn eigen underdog-periode hoopte ik daarmee ook terrein te winnen: eens zien hoe hij het vindt als ík grenzen stel! Hij kwam bijvoorbeeld bij me eten en ik zei: ‘Je kunt niet blijven slapen, ik moet op tijd naar bed.’ Heel onafhankelijk vond ik dat, maar tot mijn ontsteltenis antwoordde hij: ‘Was ik ook niet van plan, ik moet om tien uur weg.’  

Door het least-interest-principe hebben pogingen om de upper hand te krijgen vaak een averechts effect, want je komt in een spiraal van steeds lagere ‘biedingen’. ‘Als je er niet om 6 uur kunt zijn, hoef je helemaal niet te komen.’ Het baasje zegt dan bijvoorbeeld: ‘Wat jammer nou, ik haal dat gewoon niet. Ander keertje dan maar?’ Wat doe je dan als opklimmende underdog? Als je inbindt (‘Nou, kom dan maar wanneer je klaar bent. Ja hoor, ik ben de hele avond thuis’), zak je terug omlaag en verlies je ook nog je geloofwaardigheid. Als je voet bij stuk houdt (‘Dan maar niet. En weet je wat: als het allemaal zo belastend voor je is, kom dan maar helemaal niet meer!’) is je ijsschotsje uit beeld.

Daarom geldt ook in de liefde, als bij elke onderhandeling: weet wat je doel is – dus hou je eigen standaard van liefde goed voor ogen – én je ondergrens. De beste onderhandelaars zijn degenen met de hoogste ambities, maar weten ook wanneer ze hun verlies moeten nemen en van tafel gaan.

 

Roedeldieren

Wat hebben gevoelige ego's te maken met het feit dat wij groepsdieren zijn?

Roos Vonk*roedeldieren

Mensen beseffen het niet altijd, maar de behoefte aan bevestiging en goedkeuring van anderen is vaak hun belangrijkste drijfveer. Om hun positieve zelfbeeld te beschermen werken mensen hard, lopen ze op hun tenen, zeggen ze geen nee, draaien ze er omheen bij  slechtnieuws-gesprekken, willen ze winnen, anderen aftroeven en volgen ze cursussen over hoe ze aan meer charisma komen.

Ik ben mijn werk als trainer/spreker ooit begonnen met een programma voor zelfvertrouwen en autonomie. Mijn gedachte was dat mensen, door hun behoefte aan goedkeuring en waardering, in een vicieuze cirkel terechtkomen: ze letten op wat anderen willen en verwachten – zodat ze in de smaak vallen of indruk maken – zijn daardoor niet trouw aan hun eigen waarden, waardoor ze hun zelfvertrouwen van binnenuit ondermijnen – en nóg meer bevestiging nodig hebben.

Naarmate ik succesvoller werd en vaker werd uitgenodigd om te spreken voor mensen met topfuncties, begon ik eraan te twijfelen of mijn verhaal op die mensen wel van toepassing was. Zij zouden niet zoveel last hebben van onzekerheid, dacht ik. Dus ging ik andere verhalen bedenken over andere onderwerpen (behaagziek als ik ben). Maar al doende merkte ik dat de vraag ‘Ben ik wel goed genoeg, doe ik ertoe?’ op alle niveau’s en voor alle soorten mensen herkenbaar is. We hebben allemaal een klein gevoelig egootje in ons, dat bezorgd is of we wel waardevol zijn, of we goed genoeg zijn, of we de liefde en waardering van anderen verdienen.

Dat uit zich heel verschillend. De een is onzeker, maakt het anderen naar de zin, past zich aan en houdt zich op de achtergrond uit angst om uit de toon te vallen. De ander (en dat zie je vaker op hogere functieniveau’s) overstemt de eigen twijfels met stellige overtuigingen, een rotsvast vertrouwen in eigen kwaliteiten, en boosheid of vijandigheid wanneer die in twijfel worden getrokken. Het onzekere egootje van binnen is dan vaak wat moeilijker te vinden (maar omgekeerd kun je ook makkelijk over het verborgen narcisme heenkijken van mensen die altijd maar onzeker doen, bevestiging vragen en alles wat er mis gaat op zichzelf betrekken).

Uiteindelijk leven we allemaal met hetzelfde verlangen om waardevol te zijn en ertoe te doen. We vinden in de loop van ons leven verschillende manieren om ons ongemak hierover te dempen. Ook in Oosterse culturen, die soms worden verheerlijkt door te stellen dat ze collectivistisch zijn en niet zo gericht op zelfverheffing, is het menselijke ego onmiskenbaar aanwezig; alleen wordt het daar tevreden gesteld door de eigen groep te verheffen, terwijl wij het meer van onze persoonlijke kwaliteiten moeten hebben. Ook mensen die zeggen dat ze heel autonoom zijn en zich niets aantrekken van anderen, doen dit vaak juist om indruk te maken met hun onafhankelijkheid (“Het kan me niet schelen wat ze van me denken”, zei hij, zich verheugend bij de gedachte wat ze dáárvan zouden denken).

Dat het ego zo universeel is, is volgens de sociometer-theorie te verklaren door onze evolutionaire geschiedenis. De mens heeft 99 procent van zijn geschiedenis geleefd in groepen, waarin het van overlevingsbelang was erbij te horen. Als er ooit mensen waren die zeiden ‘Ik trek me niks aan van anderen’ of ‘Ik doe lekker waar ik zin in heb’, dan zijn ze uit de groep gegooid en konden ze geen voedsel uitwisselen, niet gezamenlijk jagen en zich niet voortplanten. Zij zijn dus uitgestorven. Dat betekent dat wij met z’n allen het nageslacht zijn van mensen die erbij wilden horen, die graag een waardevol groepslid waren. Het verlangen naar bevestiging zit ingebakken in onze instincten, en het ego is het instrument dat alarm slaat als die bevestiging uitblijft of we worden afgewezen.

Misschien zullen onze instincten en diepste verlangens geleidelijk evolueren, maar in de huidige fase van onze geschiedenis staat het individualisme van de samenleving op gespannen voet met onze oerbehoeftes. De zuilen en kerken, de wijk en de buurt, zijn minder belangrijk, er zijn steeds meer singles, opwaarts mobielen verlaten hun sociale klasse en een vaste baan bij dezelfde werkgever wordt ook een zeldzaamheid. Dit betekent dat we allemaal de neiging zullen hebben om keihard ons best te doen, om te laten zien dat we waardevolle mensen zijn die acceptatie en waardering verdienen in de  wereld.

Sluimerende vraagtekens

Waarom je het soms achteraf wel wist, en toch niets deed

Roos Vonk*vraagtekens

Als er iets mis gaat, zeggen mensen vaak “ik zag het aankomen”. Verbroken relaties, faillisementen, de economische crisis, een politicus die nat gaat: er is altijd wel iemand die allang voelde dat er iets mis was. Dat lijkt flauw, en dat is het ook: lekker makkelijk achteraf. Uit psychologisch onderzoek is bekend dat mensen achteraf hun vooruitziende blik overschatten: als je eenmaal de uitkomst weet, lijkt het alsof je die al eerder wist.

Toch denk ik dat veel “ik-wist-het”-uitingen wel een zweem van waarheid bevatten. Die zweem is een sluimerende twijfel die je soms voelt als iets niet helemaal in de haak is. Het kan overal over gaan: een aankoop of transactie, een bepaalde werkwijze op je afdeling, een voorbijganger op straat die je overvalt met een verzoek. Ergens, ver weg op de achtergrond in je brein, sluimert een vraagteken: is dit echt wel goed? Wil ik dit echt? Moet ik op de rem gaan staan?

Meestal doen we dat niet en worden we ons die vraagtekens nauwelijks bewust. We hebben het nu eenmaal zo bedacht, dus we gaan door. Iedereen doet het, dus we doen mee. Het is zo’n gedoe om alles weer terug te draaien, dus vooruit maar.

Evenzo denk ik dat veel van die miljoenen mensen die woekerpolissen of legio-lease-aandelen hebben gekocht, ergens in hun achterhoofd wel een knagend vraagteken hebben gevoeld, maar uiteindelijk dachten: Als iedereen het doet, dan zal het toch wel goed zijn.

Langs dezelfde lijn zetten wij allemaal ongetwijfeld weleens aarzelende vraagtekens bij zaken waarvan je kunt bedenken dat ze niet deugen, áls je even stil staat om te denken. Nu bijvoorbeeld algemeen bekend raakt dat vlees het meest milieubelastende onderdeel uit ons voedselpakket is en dat 80% van de landbouwgrond in de wereld wordt benut om vlees voor de westerse consument te produceren, zullen heel wat mensen vaag een vraagteken zien sluimeren op hun bord naast de biefstuk. Maar ja, iedereen doet het, en het is anders zo lastig, en waarom moet ík dan, enzovoort. Zo blijven misstanden bestaan: ‘De wereld is een gevaarlijke plek, niet vanwege degenen die kwaad doen, maar vanwege degenen die het zien en niets doen.’ (Albert Einstein)

Wanneer je als buitenstaander kijkt naar de diverse miskleunen van de mensheid, vraag je je af of de betrokkenen nou zo ongelofelijk stom of slecht zijn. Ik denk van niet, ik denk dat iedereen die twijfel op de achtergrond wel herkent. Maar helaas wandelen we daar meestal overheen. Dat is buitengewoon jammer, want mensen zijn in hun hart niet zo stom als ze zich gedragen. Diep van binnen weten ze beter.

Wil je iemand worden die het verschil maakt, maak dan voortaan van je sluimerende vraagtekens eens een uitroepteken, dat zegt: pas op de plaats, even opletten. Wees geen “ik wist het wel”-achteraf-stuurman-aan-wal; wees degene die zand in de machine durft te gooien.

 

Net niet

Waarom je niet blij bent als je zilver wint

Voor een zilveren-medaille-winnaar leek Sven Kramer wel erg ongelukkig. Begrijpelijk, gezien de verwachtingen. Maar het verschijnsel dat winnaars van zilver wat sip kijken, is veel algemener.

Je trein nèt missen, nèt niet onder een omwaaiende boom terechtkomen, of net wel, de 1000e klant zijn in de winkel en daardoor in de prijzen vallen: het zijn allemaal voorbeelden van situaties waarin mensen sterk geneigd zijn tot counterfactual thinking, bijvoorbeeld: als dat telefoontje mij niet had opgehouden, als ik net een minuutje eerder was vertrokken, of een minuutje later – dan was het allemaal heel anders gelopen.

Als je makkelijk ‘contrafeiten’ kunt bedenken die je uitkomst slechter maken (je liet iemand voorgaan en zo werd je de 1000e klant), versterkt dit je emotionele reactie. Je voelt je dus extra blij als de situatie dicht bij een negatiever resultaat in de buurt komt. Omgekeerd is het effect nog sterker: Als je net niet wint in de Miljoenenjacht doordat je verkeerd drukt, dan ben je extra gefrustreerd. Je kunt je immers heel makkelijk voorstellen dat het anders was gelopen.

Contrafeitelijk denken heeft dus invloed op je emoties. In een onderzoek* werd dit idee getoetst aan de hand van de reacties van medaillewinnaars op de Olympische Spelen van 1992. Er werd gebruikgemaakt van video-opnamen van de medaillewinnaars direct na het horen van de uitslag en bij de huldigingsceremonie. Het bleek dat de bronzen medaillewinnaars meer positieve emoties toonden dan de winnaars van de zilveren medaille. Dat verschil trad op zowel direct na de uitslag als bij de huldiging. De winnaars van zilver zeiden tegen journalisten vooral dingen als: ‘Ik had het bijna voor elkaar’ en ‘Het scheelde weinig of ik had hem te pakken gehad’. De winnaars van brons hadden het vooral over wat ze wél bereikt hadden, zoals: ‘Ik sta op het podium’.

Uit hun gezichtsexpressies kwam hetzelfde patroon naar voren: de winnaars van zilver keken gemiddeld minder blij dan de winnaars van brons, terwijl ze toch een hogere prijs hadden gewonnen. Dit verschil bleef aanwezig als er gecontroleerd werd voor de aanvankelijke verwachtingen van de atleten. Hoewel verwachtingen natuurlijk mee kunnen spelen, zoals ook bij Sven Kramer, werd het verschil in blijheid van de ziver- en brons-winnaars dus niet veroorzaakt doordat de zilver-winnaars vaker hadden verwacht dat ze hoger zouden eindigen.

De verklaring is dat voor de zilver-winnaars het verschil met goud heel klein is, dus makkelijk voor te stellen, hetgeen hun vreugde kan temperen: ze hebben net-niet gewonnen. Voor de brons-winnaars is juist het halen van de vierde plaats (geen prijs) een heel nabij alternatief: ze hebben net-niet verloren. Hun blijdschap wordt daardoor versterkt.

De neiging tot counterfactual thinking is sterker opwaarts (het had beter kunnen zijn, zoals bij Kramer) dan neerwaarts (het had slechter kunnen zijn, zoals bij Bergman). In feite maken we onszelf dus vaak extra ellendig met dit soort gedachten. Waarom doen we dat? Kunnen we niet beter stoppen met die ‘if only’-zelfkwelling? Misschien, maar het lijkt toch twee zinvolle functies te hebben. Het kan helpen als voorbereiding om het de volgende keer beter te doen. Het is immers maar een kleine stap van ‘had ik maar…’ naar ‘als ik nou voortaan …’. Dit geldt uiteraard alleen als je contrafeiten zoekt bij je eigen gedrag, omdat dit beheersbaar is.

Een andere functie is dat contrafeitelijk denken lijkt te helpen bij zingeving.** Mensen die meer stil staan bij contrafeiten rondom keerpunten in hun leven (‘wat als ik nou toch voor die andere baan was aangenomen’) hebben sterker het gevoel dat het ‘zo moest zijn’ en zien meer positieve kanten aan hoe het gelopen is. Aldus geven we met onze hersenspinsels weer zin aan de lukrake ellende van het leven. Dus, arme Sven, het heeft zo moeten zijn. Maar ook: Hup Sven, volgende keer gaat het vast lukken!