Alle berichten van Roos Vonk

Van dagdromen naar doen

Advies bij goede voornemens

Psychologen zeggen: er is een zwakke relatie tussen intentie en gedrag. In gewoon Nederlands: er komt vaak weinig terecht van goede voornemens. Hoe komt dat? Waarom is het zo moeilijk iets te doen waarvan je zelf hebt besloten dat je het wílt?

Een belangrijk probleem is dat mensen te veel gericht zijn op het doel en te weinig op de weg er naartoe. We hebben ten onrechte het idee dat we al half op weg zijn als we onszelf eenmaal een doel hebben gesteld, een target. Ja, als we concrete doelen stellen (aan het eind van dit jaar weeg ik 20 kilo minder; in 2050 stoten we 49% minder uit) líjkt het voornemen menens. Maar niets is makkelijker dan targets stellen. Een kleuter kan het. Een kleuter kan dagdromen over het beoogde doel. Maar onderzoek wijst erop dat dit geen stap dichterbij komt zonder concrete actieplannen en bindende afspraken – met jezelf, of (in een organisatie of in de politiek) met elkaar.

Positief denken

Positief denken kan goed zijn voor de inzet, maar het gevaar is dat mensen blijven hangen in fantasieën en dagdromen. Onderzoekster Gabriele Oettingen noemt dat indulging: denken aan hoe fijn het is als de droom verwezenlijkt is, niet aan wat er fout kan gaan. Uit haar onderzoek bleek dat indulgers met goede voornemens de laagste kans op succes hebben. Ze nemen vaak verkeerde beslissingen, doordat ze de negatieve gevolgen onvoldoende in beeld hebben. Of ze komen überhaupt niet tot actie. Ze hebben bijvoorbeeld positieve fantasieën over hun toekomstige baan, maar ze solliciteren minder en verdienen uiteindelijk ook minder dan somberaars.

Is negatief denken dan beter? Nee: dan blijf je óók zitten waar je zit, doordat je blijft malen over hoe slecht de situatie is en hoe ver je verwijderd bent van waar je naartoe wilt. Wat wél werkt is een derde strategie: mental contrasting. Hierbij haal je eerst je droom voor de geest: wat wil je voor elkaar krijgen, hoe ziet het eindresultaat eruit? Vervolgens denk je aan de realiteit, en aan het contrast met je droom. Dit is een stuk minder prettig maar het is een noodzakelijke tweede stap: hierdoor word je realistisch en ga je overdenken wat er nodig is om de kloof van realiteit naar fantasie te overbruggen. Contrasters denken meer concreet over wat voor actie ze moeten ondernemen en welke belemmeringen ze moeten overwinnen. Ze maken als-dan-plannen: als ik op een feestje kom met lekkere hapjes, zal ik mezelf eraan herinneren waarom ik wil afvallen; als ik wil hardlopen en het regent, ga ik naar de sportschool. Ze committeren zich aan hun doel: ze beschouwen het als een contract met zichzelf waar ze zich aan willen houden. Dat geeft een ‘kom op, aanpakken’-gevoel; een extra energie die zelfs fysiek meetbaar is, en die ze gebruiken om er harder aan te trekken als het tegen zit.

Het wetenschappelijke advies voor iedereen met goede voornemens, inclusief het kabinet: maak het concreet. Kijk eerlijk naar je eigen track record en bedenk een specifiek plan om de oorzaken van je eerdere falen weg te nemen. Dagdromen is fijn, maat het is niet de manier om je dromen werkelijkheid te maken.

 

Het mens-dier continuüm

Zijn alle dieren gelijk of zijn mensen beter?

Het lijken vaak wel de Hoekse en Kabelauwse twisten van deze eeuw: de discussies tussen voorvechters van dierenrechten en mensen die instrumenteel gebruik van dieren nuttig vinden.  Impliciet gaan deze discussies niet alleen over dieren, maar ook over de plaats van de mens op aarde. De tegengestelde meningen over de status van dieren hangen samen  wat wetenschappers ‘human-animal continuity’ noemen: de gedachte dat we allemaal dieren zijn, dat iedere diersoort eigen kwaliteiten heeft en de ene soort niet beter is dan de andere, en dat de overgang van menselijke naar niet-menselijke dieren gradueel is. Dergelijke opvattingen, die een egalitaire kijk op soorten weerspiegelen, worden gemeten met stellingen als ‘Dieren kunnen lijden net als mensen’ en ‘In een ideale wereld zouden mensen en dieren op basis van gelijkwaardigheid behandeld worden’. Het tegendeel hiervan komt tot uiting in bijvoorbeeld ‘Dieren hebben geen bewustzijn’ en ‘Mensen zijn superieur aan dieren’.Mensen die hiermee instemmen hebben een meer hiërarchische kijk op soorten. In hun perceptie is er een grote, essentiële kloof tussen mens en dier en zijn dieren minderwaardig aan mensen.

Wederzijds onbegrip

De test volgt een normaalverdeling, dus de meeste mensen zitten ergens hier tussenin. De discussie gaat tussen de mensen aan de ene of de andere kant. Mensen die een wezenlijke kloof zien, gaan er vanuit dat er weinig omgaat in dieren. De emotionele binding die anderen met dieren hebben, of de zorgen om dierenleed, zien zij als projectie van menselijke gevoelens op het dier. Omgekeerd begrijpen ‘dierenmensen’ niet hoe anderen de gevoelens en natuurlijke behoeftes van dieren kunnen ontkennen. Vanuit hun perspectief is er juist sprake van menselijke projectie als een boer bijvoorbeeld zegt: ‘Die dieren hebben het prima, ze zitten lekker warm binnen, krijgen elke dag hun natje en hun droogje’. Dat zou hij zelf misschien fijn vinden, maar gaat voorbij aan de soorteigen behoeftes van het dier.

Het wederzijds onbegrip lijkt moeilijk te overbruggen met argumenten. De kloof-denkers hebben Descartes, alle monotheïstische religies en het dominante denken binnen het kapitalisme aan hun kant; de egalitairen hebben inzichten uit de hedendaagse wetenschap aan hun kant. Het lijkt allemaal weinig uit te maken; het is een gevoel. Interessanter is daarom de vraag waar dat gevoel mee samenhangt. Uit onderzoek weten we dat mensen die zijn opgegroeid met huisdieren meer egalitair over dieren denken. Deels is het dus vermoedelijk een kwestie van eigen ervaring met dieren als deel van het gezin. Verder scoren links georiënteerde kiezers en mensen zonder religie hoger op human-animal continuity en empathie met dieren, zo vond ik in verschillende onderzoeken. Ik vond ook een verband tussen empathie met mensen en met dieren, maar dat is zwak. Er zijn ook heel empathische mensen die gevoelsmatig weinig met dieren hebben.

Machtsverhoudingen

Vrouwen zijn gemiddeld empathischer dan mannen, en bij empathie met dieren is dat verschil nog groter. Dat lijkt samen te hangen met hun meer egalitaire houding in het algemeen. Mannen zijn meer geneigd door een dominantie-georiënteerde bril te kijken (wie is wie de baas), vrouwen meer door een affiliatie-bril (met wie wil ik me verbinden). Dat uit zich in de manier waarop men naar dieren kijkt, maar ook naar menselijke groepen met een lagere status. Vanuit de dominantiebril is er een sterkere neiging om bestaande machtsverhoudingen te legitimeren. Dat heeft effect in veel domeinen, zoals het denken over immigranten, klimaatverandering en natuurbescherming. Voor iemand als Trump – een prototypische dominantie-denker – zijn natuur, dieren, klimaat, vluchtelingen, allen minderwaardig en ondergeschikt aan het belang van zijn groep, zijn land en zijn soort.

Dit weerspiegelt de overtuiging van dominantie-denkers dat de mens gerechtigd is alles wat niet-mens is te exploiteren of onderdrukken. De aarde, de natuurlijke hulpbronnen, de dieren, ze zijn er voor de mens. Er zijn grote materiële belangen gemoeid met deze overtuiging, die ook flexibel wordt ingezet als rechtvaardiging: experimenteel onderzoek heeft aangetoond dat de kloof vaak selectief is en kan verschuiven, naargelang de belangen die op het spel staan. Rechts-conservatieve mensen in de VS zijn sterker geneigd klimaatverandering te ontkennen als ze de indruk hebben dat klimaatmaatregelen hun economisch belang schaden. Vleeseters kennen minder morele status toe aan dieren als ze net een vleessnack hebben gekregen dan na een zoutje, en minder aan dieren die eetbaar zijn (bv. varkens) dan niet eetbaar (bv. honden).

De grenzen tussen ‘wij’ en ‘zij’ kunnen dus schuiven en dat gebeurt ook binnen samenlevingen als geheel. Ooit bestond het idee dat vrouwen geen ziel hadden, net als dieren, en waren zwarte mensen niet ‘onze soort’. Ooit werd er honend gelachen om mensen die daar anders over dachten. Lachen en bespotten kan een manier zijn om een bedreiging van de eigen superieure positie af te weren. Maar de kloof tussen ‘wij’ en ‘zij’ is ontegenzeglijk rekbaar en aan verandering onderhevig, en het ziet ernaar uit dat de cirkel van ‘wij’ zich steeds verder uitbreidt. Zelfs de dominantie-denkers zullen daar uiteindelijk in mee moeten, nu de gevolgen van die denkwijze voor ons leefklimaat pijnlijk duidelijk worden.

 

Principieel of pragmatisch

Hoe verspreid je diervriendelijk gedrag?

Als dierenvriend wil je graag dat de wereld beter wordt voor dieren. Hoe kun je mensen motiveren tot diervriendelijker gedrag? Op wie moet je je richten en wat is je boodschap? Daarover wordt verschillend gedacht. Het beste is natuurlijk als iedereen veganist wordt en we nooit meer dieren gebruiken voor wat dan ook, zelfs niet voor paardrijden. Zoals veganist Willem Vermaat zegt: De rug van een paard is niet gemaakt voor mensen om erop te zitten, net zo min als de uiers van een koe er zijn om melk voor mensen te maken. Het dier volledig in zijn eigen waarde laten, ik denk dat alle veganisten het hier over eens zijn. Het is goed dat dit principiële standpunt wordt verwoord, want zo is duidelijk waar de lat ligt.

Tegelijkertijd is dit ideaal voor het overgrote deel van de mensen heel veel bruggen te ver. Bij mensen die elke dag vlees eten en misschien niet erg bezig zijn met dierenwelzijn, kan zo’n principieel standpunt veel weerstand oproepen. Een organisatie als Wakker Dier steunt daarom ook initiatieven zoals de Kipster-kip. Nog rekkelijker is de Dierenbescherming, die Beter Leven-sterren toekent aan stalsystemen die in de ogen van veel dierenvrienden nog altijd totale horror zijn. In dit soort gevallen gaat het om een relatieve verbetering die in feite minimaal en onvoldoende is, maar wél de levens van enorm veel dieren iets minder verschrikkelijk maakt. Je kunt maar een beperkt aantal mensen tot veganisme bekeren, en je kunt heel veel mensen bewegen om iets minder vlees te eten, of vlees met meer sterren. Het is goed dat deze pragmatici er óók zijn, omdat ze de grote massa bereiken.

Moet die man niet behandeld worden?

Om mijn visie te illustreren heb ik het plaatje rechtsboven gemaakt. Het is een continuüm van standpunten over vlees, met aan de ene kant principiële veganisten en aan de andere kant mensen met een voorkeur voor exploitatie van dieren. Een voorbeeld is Henk-Jan Ormel van het CDA, die zelfs een vegetarisch kookboek van het Voedingscentrum wilde verbieden; hij vond dat de overheid het geld voor dat kookboek moest gebruiken om voorlichting te geven over het nut van dierproeven. Als dierenbeschermer zou je kunnen denken: moet die man niet behandeld worden? Maar bedenk dat dit altijd geldt als mensen ver van elkaar af liggen: de uitersten aan de linker- en rechterkant zullen elkaar nooit begrijpen. Dus spaar je energie en probeer niet om die mensen te overtuigen.

Tussen de extremen zitten allerlei soorten mensen: vegetariërs, scharrelvleeseters, vleesverlaters, doorsnee karbonade-met-bloemkooleters en kiloknallerconsumenten. Al deze standpunten liggen langs een continuüm dat in dit voorbeeld loopt van ‘vlees moet’ tot ‘niks van dieren gebruiken’. Ieder standpunt of gedrag kan op zo’n continuüm geplaatst worden. Zelf ben ik flexanist, vegetariër op weg naar veganisme. Dat heb ik weergegeven met het sterretje op de lijn.

Verwerpingsgebied

Daar omheen hebben mensen een omringend gebied van standpunten die ze ook aanvaardbaar vinden. Ik vind veganisme bijvoorbeeld heel goed, en aan de andere kant vind ik het ook aanvaardbaar als mensen die zelf kippen houden voor de eieren af en toe een haan opeten. Dit is mijn acceptatiegebied. Er zijn ook standpunten die daarbuiten liggen. Sommige daarvan vind ik verwerpelijk. Het standpunt van Ormel (‘vlees moet’) ligt in mijn verwerpingsgebied, net als de doorsnee plofkiphapper en onnadenkende na-mij-de-zondvloed-consument. Tussen mijn acceptatie- en verwerpingsgebied zitten standpunten waar ik geen sterke gevoelens over heb (onverschilligheidsgebied).

Bedenk dat het heel moeilijk is iemand te overtuigen van een standpunt dat in zijn verwerpingsgebied ligt. Ga zelf maar na: als je veganist bent zal niemand je ooit kunnen bewegen om elke dag vlees te eten. Stel dat je een relatie krijgt met een vleeseter, dan ga je heel misschien één keer per week biologisch vlees eten. Maar er zijn dingen waarvan je nooit overtuigd zult kunnen worden. Dat is een gebied waar je nooit zult komen. Voor vleeseters, aan de andere kant van het spectrum, geldt dat óók. Veel beter richt je je dus op mensen die op het continuüm minder ver weg zijn (die bijvoorbeeld al weinig vlees eten) of die nooit echt over het onderwerp hebben nagedacht, want die hebben een lage betrokkenheid en dus een groot acceptatiegebied.

Mensen verschillen niet alleen in waar hun standpunt ligt, maar ook in hoe groot hun acceptatie- en verwerpingsgebieden zijn. Ik neem twee bekende veganisten als voorbeeld, Tobias Leenaerts en Floris van den Berg. Floris vindt, net als veel veganisten, vegetarisme niet aanvaardbaar: vegetariërs willen geen dieren doden, maar met de productie van zuivel en eieren worden óók vele dieren gedood. Tobias Leenaerts bekijkt het meer pragmatisch en heeft daardoor een groter acceptatiegebied. Hij zegt: de grootste groep mensen is heel ver weg van veganisme en voor deze mensen is die stap dan ook veel te groot. Bekeken vanuit mijn continuüm zit de overgrote meerderheid van de Nederlanders inderdaad aan de linkerkant; veganisme ligt ver buiten hun acceptatiegebied. Mensen schuiven niet zomaar op naar een standpunt dat buiten hun acceptatiegebied ligt, dus je kunt beter kleine stapjes aanmoedigen. Veel mensen zijn te bewegen om flexitariër te worden, en wanneer velen dat doen heeft dat een gunstig effect op een groot aantal dieren.

Bovendien kan een kleine verandering de opmaat zijn naar een verdere verschuiving. Immers, als mensen eenmaal iets doen, gaat dat zichzelf versterken (ik heb dat uitvoerig beschreven in mijn boek Je bent wat je doet). Iemand die altijd vlees at en één keer per week vegetarisch gaat eten, ontdekt dát er vegetarisch ‘vlees’ bestaat, dat het kan. Die persoon raakt erover aan de praat met anderen, waardoor verdere bewustwording groeit. Zelfs als diegene het deed vanwege ‘onzuivere’ motieven, bijvoorbeeld gezondheid, heeft het toch effect. Omdat de meningen van mensen vaak het resultaat zijn van hun gedrag (niet omgekeerd; zie Je bent wat je doet), gaat zo iemand op den duur ook makkelijker erkennen dat vlees niet goed is voor dieren en milieu. 

Het ware Noorden

In het algemeen is de grootte van de gebieden afhankelijk van iemands betrokkenheid bij het onderwerp. Als mensen minder betrokken zijn bij een onderwerp, hebben ze een klein verwerpingsgebied. Ze vinden alles wel best, vaak hebben ze er ook nog niet goed over nagedacht. Mensen met een sterke betrokkenheid hebben een groot verwerpingsgebied: ze zien veel standpunten als verwerpelijk. Ormel vindt alleen al het maken van een vegetarisch kookboek verwerpelijk. Zo zijn er ook veganisten die vegetarisme verwerpelijk vinden: voor hen is alleen zuiver veganisme aanvaardbaar. Het is goed dat die mensen er zijn, omdat hun kompas ‘het ware Noorden’ aanwijst: hier moeten we naartoe en nergens anders. In de woorden van Remco Stunnenberg (in het tv-programma De Hokjesman over dierenmensen, een paar jaar geleden): ‘Als je weet dat verkrachten fout is, dan zeg je toch ook niet “Voortaan verkracht ik nog maar af en toe een vrouw”.’

Tegelijkertijd moeten we íedere beweging van links (veel vlees) naar rechts (veganisme) verwelkomen. Als iemand in de richting van meer diervriendelijkheid schuift, moet je dat dus aanmoedigen. Misschien dénk je aan het dierenleed dat diegene nog altijd veroorzaakt, maar je hoeft niet altijd alles te zeggen wat je denkt. Psychologisch is het effectiever om positief gedrag te belonen dan negatief gedrag te veroordelen. Als je mensen prijst om hun diervriendelijke keuzes is er meer kans dat ze diervriendelijker worden. Mensen zijn toch al geneigd om dierenvrienden te zien als fundamentalisten en zuurpruimen van wie ‘niks mag’. Dat is vaak niet terecht, het komt voort uit hun eigen weerstand, maar die weerstand versterk je alleen maar met oordelen. Wanneer je wordt gezien als moraalridder verlies je de sympathie die je nodig hebt om mensen te beïnvloeden en inspireren.

Als je zelf al verder bent kan dit lastig zijn, maar het helpt om het grotere plaatje te zien: de meeste mensen zitten links van het midden en als al die mensen iets diervriendelijker worden, heeft dat grote gevolgen, puur door de aantallen. Bovendien kan de ene stap altijd weer leiden tot de volgende. Sommige organisaties richten zich op die middengroep. Andere gaan verder en hebben daardoor een kleinere doelgroep. Al die mensen en al die organisaties sámen kunnen ervoor zorgen dat de samenleving als geheel diervriendelijker wordt.

 

Stellig

Onzekerheid maakt onze meningen stelliger

Roos Vonk

Mensen hebben vaak meer overtuigingskracht als ze zich stelliger uitdrukken. Ze verschijnen vaker in talkshows en we geloven ze eerder – want iemand die zo zeker is van z'n zaak zal het wel weten, toch? Nee. Er bestaat feitelijk geen enkel verband tussen iemands vastberadenheid en de kans dat hij gelijk heeft. Al ben je er zelf van overtuigd dat je iets heel zeker weet, dat zegt niets over de juistheid ervan.

Gaat het om onze denkbeelden over het leven, onszelf en hoe de wereld in elkaar zit, dan geldt zelfs: hoe resoluter de opvattingen, des te meer innerlijke twijfel gaat erachter schuil. Volgens onderzoeksresultaten over ‘defensive zeal’* (defensieve bevlogenheid) doet dat verschijnsel zich vooral voor bij mensen met een positief zelfbeeld. Die houden niet van twijfelen en aarzelen. Als ze onzeker zijn geven ze even wat extra gas en worden hun opvattingen extremer en radicaler. Die onzekerheid hoeft niet te gaan over het onderwerp zelf. Twijfels of je er wel bij hoort, of je carrière wel zal slagen, of je het goede besluit hebt genomen – dat allemaal kan ertoe leiden dat bijvoorbeeld je politieke of religieuze overtuigingen extremer worden.

Zelfverzekerde mensen zijn dus geneigd hun onzekerheden te overstemmen met stelligheid die op een heel ander gebied kan liggen. Verschillende levensdomeinen werken als communicerende vaten. Zo blijkt dat mensen twijfels over hun relatie of over een persoonlijk dilemma compenseren door hun politieke opvattingen extremer te maken, dat ze twijfels over hun politieke opvattingen weer compenseren door zichzelf of hun eigen groep extra veel positieve eigenschappen toe te dichten, en dat ze beter menen te weten wie ze zijn en wat ze willen wanneer je ze eraan herinnert dat ze sterfelijk zijn. 

De gevolgen van dit mechanisme zijn helaas lang niet altijd wenselijk. Dat zien we aan alle gepolariseerde meningen op internet en sociale media. Er is veel ruimte voor de gevolgen van een wankele hoge eigendunk in ons maatschappelijk klimaat: een narcistische cultuur waarin we met kracht mogen uitkomen voor al onze opvattingen zelfs als die beledigend zijn, waarin moreel gelijk wordt verward met onbeschoftheid, en ongenuanceerde stelligheid met daadkrachtig leiderschap. Het verschijnsel van defensive zeallaat zien dat we wat dit betreft allemaal in hetzelfde krakkemikkige schuitje zitten: achter iedere overtuiging die met zoveel verve wordt bewaakt, gaat een klein onzeker mensje schuil dat aan zichzelf twijfelt, niet weet wat de zin van het leven is, bang is om het verkeerd te doen – afijn, al die existentiële twijfels die we allemaal kennen.

Het vervelende is dat je, ook al doorzie je dit allemaal, er weinig aan kunt doen. Als iemand eenmaal lekker op stoom is met stellige uitspraken, is het zinloos te zeggen “Ik begrijp best dat je eigenlijk heel onzeker bent”. Er is maar één remedie: we moeten ons eigen aplomb en de achtergrond ervan in beeld hebben, en gas terugnemen zodra we beseffen dat we onszelf overschreeuwen. Als we dat allemaal doen wordt de wereld echt leuker, en hebben we nog vaker gelijk ook.

 

Welwillend seksisme

Subtiele stereotypen kunnen soms meer kwaad dan regelrecht vooroordeel

Vroeger was het simpel: vrouwen werden niet voor vol aangezien. Een man kreeg de lachers met “Het enige recht van een vrouw is het aanrecht”. De ongelijkheid was zo evident dat je je ertegen kon verzetten en precies wist wáár je je pijlen op moest richten. Vandaag de dag mag een man dit soort dingen niet meer zeggen en werkgevers mogen vrouwen niet meer benadelen. Zijn vooroordelen tegen vrouwen dan verdwenen? Welnee, ze zijn ondergronds gegaan. Van daaruit kunnen ze je sluipenderwijs tackelen, zonder dat je zelfs maar beseft wat er gebeurt.

Ben je het eens met de volgende uitspraken?

  1. Veel vrouwen interpreteren onschuldige opmerkingen als seksistisch.
  2. Als vrouwen bij een eerlijke wedstrijd van mannen verliezen, zullen ze al snel zeggen gediscrimineerd te zijn.
  3. Vrouwen hebben te weinig waardering voor wat mannen voor hen doen.
  4. Vrouwen overdrijven de problemen die zij op hun werk hebben.
  5. Een man is pas volledig als hij de liefde van een vrouw heeft.
  6. Bij een ramp moeten vrouwen door mannen worden gered.
  7. Vrouwen moeten aanbeden en beschermd worden door mannen.
  8. Een goede vrouw moet door haar man op een voetstuk worden geplaatst.

Deze uitspraken weerspiegelen twee vormen van seksisme, namelijk vijandig seksisme (vraag 1 t/m 4) en een meer ambivalente vorm (vraag 5 t/m 8). Vijandig seksisme is expliciet een negatieve houding ten opzichte van vrouwen, bijvoorbeeld het idee dat vrouwen altijd wat te zeuren hebben en hysterisch doen. Ambivalent seksisme, ook welwillend (benevolent) seksisme genoemd, is gericht op bescherming, idealisering en affectie ten aanzien van vrouwen; bijvoorbeeld het idee dat vrouwen bescherming nodig hebben en dat ze wel lief zijn maar niet veel capaciteiten hebben. Deze laatste vorm líjkt meer positief te zijn, maar heeft toch tot gevolg dat vrouwen in ondergeschikte posities blijven en paternalistisch worden behandeld.

Uit onderzoek* in 19 verschillende landen blijkt dat deze twee vormen van seksisme in alle landen bestaan en dat ze met elkaar samenhangen. Dus: hoe meer men het eens is met de vijandige stellingen, hoe meer men het ook eens is met de ‘vriendelijke’ vorm van seksisme. Beide vormen hangen samen met ongelijkheid tussen mannen en vrouwen.

Moderne -ismen

In feite is de welwillende variant een moderne, verkapte vorm van seksisme, deels als reactie op het taboe op expliciet seksisme. Het wordt soms zelfs gebruikt als verdediging tegen beschuldigingen op dat vlak: “Ik heb niks tegen vrouwen, ik vind ze juist fantastisch!” Een vergelijkbare ontwikkeling is te zien bij andere stereotypen over minderheden. Vroeger zeiden mensen openlijk dat vrouwen achter het aanrecht hoorden, dat Surinamers niet wilden werken en dat homoseksualiteit een ziekte was. Vandaag de dag zijn er nog steeds mensen die dat dénken, alleen zéggen ze het niet meer. Een moderne variant van een vooroordeel over homo’s is bijvoorbeeld: ‘Ik heb niks tegen homo’s, maar ze moeten het niet zo uitdrukkelijk laten zien.’ Zogenoemd modern racisme wordt gemeten met stellingen zoals: ‘Discriminatie van etnische en raciale minderheden in Nederland is geen probleem meer’ of ‘Sommige rassen of etnische groepen zijn van nature gewelddadiger dan andere’.

Het meer subtiele karakter van deze hedendaagse ‘ismen’ betekent niet dat hun effecten zwakker zijn, integendeel. Juist doordat het vooroordeel niet meer expliciet wordt geuit, is het ook moeilijker te bestrijden. In werksituaties kan welwillend seksisme voor vrouwen minstens zo belemmerend werken als regelrechte vijandigheid.

Hoe welwillender hoe gevaarlijker

In een onderzoek** hadden vrouwelijke deelnemers een fictief sollictatiegesprek bij een organisatie waar alleen mannen werkten. Tegen een deel van de deelneemsters werd gezegd dat de aanwezigheid van vrouwen de organisatie goed zou doen, omdat vrouwen cultureel meer verfijnd zijn dan mannen, zichzelf beter verzorgen, een sterker moreel besef hebben en een goede smaak. Juist deze zaken ontbreken vaak in een omgeving waar alleen mannen werken, zo werd verteld. Heel ‘vriendelijk’ werd daaraan toegevoegd: “Het werk zal moeilijk voor je zijn, maar als je problemen hebt kunnen de mannen je helpen.” Een ander deel van de deelneemsters kreeg met vijandig sekisme te maken: hun werd verteld dat de organisatie het belangrijk vond vrouwen aan te nemen, ook al zoeken vrouwen altijd manieren om beter behandeld te worden en zijn ze snel op hun teentjes getrapt. Vrouwen, zo werd gezegd, overdrijven problemen vaak om macht te krijgen over mannen.

Het bleek dat vrouwen die een welwillend-seksistisch verhaal hadden gehoord, slechter presteerden op een taak; ze hadden meer last van afleidende gedachten zoals ‘ben ik te dom?’ Dat juist welwillend seksisme gevoelens van onzekerheid over de eigen competentie opwekt bij vrouwen, komt volgens de onderzoekers doordat het vaak niet wordt herkend als seksisme, het wordt immers zo aardig gebracht. Daardoor ben je er als vrouw minder op bedacht dat je tegengas moet geven.

Een belangrijke tip voor vrouwen is dan ook: wees alert op welwillend seksisme; als je je ervan bewust bent dat het speelt, kun je voorkomen dat je je in het hoekje ‘lief maar dom’ laat manoevreren. Maak gerust gebruik van je vrouwelijke charme, want dat werkt goed bij een welwillende seksist – maar blijf tegelijkertijd overtuigd van je kwaliteiten en laat ze zien.

Geld

Je wordt waar je aan denkt

Het stereotype van de vrek die niet aan zijn medemens denkt is bekend. Maar je hoeft niet rijk te zijn om asociaal te zijn: je hoeft alleen maar aan geld te dénken. Het maakt niet eens veel uit of je denkt aan veel geld (“Wat zal ik er allemaal eens mee gaan doen?”) of aan weinig (“Hoe moet ik rondkomen?”). Als mensen nadenken over geld, worden ze minder hulpvaardig en minder empathisch.

Dit bleek uit onderzoek* waarin men deelnemers op verschillende manieren aan geld liet denken. Dit had effect op allerlei uitingen van betrokkkenheid bij de medemens. Deelnemers die net aan geld hadden gedacht werden minder sociaal. Niet alleen gáven ze een ander minder hulp, ze vróegen ook zelf minder hulp als ze aan een hopeloze taak werkten en er iemand naast hen zat die wist hoe het moest.

Ook in andere opzichten waren mensen die aan geld dachten eenzelviger. Ze onthielden minder persoonlijke details uit een verhaal over iemands leven. Bij het kiezen tussen twee taken kozen ze vaker een taak waar ze alleen aan konden werken dan een taak waarbij ze moesten samenwerken. En ze konden zich minder goed verplaatsen in het perspectief van anderen.

Kennelijk is het zo dat denken aan geld ertoe leidt dat ons ‘sociale zelf’ op een laag pitje gaat. Het gebeurt ook als mensen denken aan weinig geld, dus het heeft niet te maken heeft met een gevoel van rijkdom.

De socio en de econoom in ons

Hoe zou het dan komen? Grofweg kunnen we zeggen dat er twee personen huizen in ieder mens.** Een econoom en een ‘socio’. De econoom is calculerend en rationeel. Hij bedenkt bijvoorbeeld: ‘De boete voor zwartrijden is 50 euro. Een kaartje kost 10 euro. Als ik geen kaartje koop word ik bij 1 op de 4 ritten gesnapt. Dus ik kan beter wel een kaartje kopen.’ De socio denkt niet aan geld. Hij denkt: ‘Als we willen dat de trein rijdt, moeten we allemaal meebetalen. Als ik zwart rij, betaal ik niet mijn bijdrage en benadeel ik anderen. Dus ik koop een kaartje.’ De socio zou zelfs een kaartje kopen als er geen controle was.

Je zou het niet altijd zeggen, maar ieder mens heeft beide wezens in zich. Soms is de econoom wat prominenter aanwezig, soms de socio. Mensen met een sterke econoom vinden socio’s sukkels. Mensen met een overheersende socio vinden economen immoreel. Maar in potentie hebben we ze allemaal beiden. Ze worden in verschillende situaties geactiveerd. Denk je aan geld, beloningen en transacties, dan is het voor de hand liggende resultaat dat de econoom wakker wordt. Dan word je minder sociaal en coöperatief. Onze samenleving, met al dat gepraat over economische groei, bonussen, kostenplaatjes en de prijzen in de winkels, zou dus eerder calculerende burgers kunnen creëren. Om de socio in mensen wakker te maken, moeten we de aandacht meer richten niet-materiële zaken. Bijkomend voordeel is dat dát nu net hetgeen is waar mensen gelukkiger van worden. The best things in life aren’t things.

 

Anoniem

Verloren in een te grote wereld

Veel uitingen van agressie worden veroorzaakt door machteloosheid. De agressor voelt zich buiten spel gezet en zoekt een manier om zich toch te laten gelden: “Je kunt niet om me heen!” of “Ik pik het niet!” – en om dan gehoord te worden. Ik denk dat veel geweldsincidenten op die manier te begrijpen zijn, en ook de vijandigheid van ‘de boze witte man’ die populistisch stemt. Veel mensen voelen zich onzichtbaar en opzij gezet in onze samenleving, en willen zich luid en duidelijk laten horen.

Als ik eerlijk ben herken ik dat gevoel van machteloosheid en onzichtbaarheid, en de frustratie daarover. Onze samenleving is dusdanig grootschalig, complex en vol van instituties, dat je als individu vaak volslagen anoniem bent. Als ik me weleens boos, verdrietig, gefrustreerd of opgefokt voel, komt dat steevast door de communicatie met een bedrijf of instelling. Volgens onderzoek moet je in je dagelijks leven idealiter drie keer zoveel positieve gevoelens als negatieve ervaren om tot zelfontwikkeling te komen (of je dit vandaag haalt kun je testen). Ik haal dat op sommige dagen niet, puur en alleen door déze ergernissen. Ik zou dus kunnen zeggen dat mijn persoonlijke groei wordt belemmerd door de logheid en onbeweegbaarheid van onze organisaties!

Helpdeskfrustratie

Zo stuurde mijn secretaresse laatst per expres de materialen voor een training naar de trainer. Die kwamen nooit aan, zodat dat zij op de dag van de training alles nog een keer moest gaan copiëren en naar de trainingslocatie moest afreizen. Dit zat ons niet lekker, dus we dienden een klacht in bij PostNL. We moesten een navraagformulier invullen. Toen we na geruime tijd niets hoorden en aan de bel trokken, bleek dat dit was zoek geraakt. Nog een keer ingevuld. Toen kregen we bericht dat we de orginele verzendbewijzen moesten sturen. Maar die zaten bij het formulier dat was zoek geraakt!

Of misschien herken je deze: je belt de klantenservice van een groot bedrijf – bijvoorbeeld een bank – à X cent per minuut en je hoort dat de “wachttijden langer zijn dan u van ons gewend bent” (dit is raar, omdat je dit bijna altijd hoort: je bent daar dus al aan gewend) en dat je beter via de website contact kan zoeken. Dat wordt steeds moeilijker, want om te kunnen mailen moet je vaak al extreem goed zoeken op zo’n site én een hele trits vragen beantwoorden. Als dat lukt, krijg je per mail als antwoord dat je voor dit probleem moet bellen naar de klantenservice. Waar weer dat bandje komt dat je je vraag via de website moet stellen.

Ik durf de stelling te verdedigen dat de ‘vervreemding’ in ons land, en de boosheid van de ‘kleine man’, goeddeels is terug te voeren op het gevoel van machteloosheid en anonimiteit dat bedrijven en instellingen ons voortdurend bezorgen. Opzeggen en ergens anders klant zien te worden is geen optie, het gebeurt immers overal. De crux is dat alles te groot en daardoor onhanteerbaar is geworden.

Empathie-protocol

Mensen hebben van oudsher altijd in groepen van 50 tot hooguit 100 geleefd, waarin ze iedereen kenden en face-to-face contact hadden. Onze instincten zijn daarop afgestemd: we willen een relatie opbouwen met de persoon die over onze zaak gaat en die persoon kunnen aanspreken als het fout loopt. Dat kan niet als je telkens met een andere medewerker van doen hebt, die jou niet kent en niks weet over de voorgeschiedenis, die daar zit om 15 gevallen per uur af te handelen, maar ter compensatie wel standaard zegt “wat vervelend voor u”, op een toon waarvan je meteen voelt dat ie komt uit het empathie-protocol ‘de klant kalmeren’.

Als ik dan bedenk dat bij de banken nog altijd de hoogste salarissen worden betaald in verhouding tot de resultaten, en dat die dankzij mega-overheidssteun nauwelijks te lijden hebben gehad onder de door henzelf veroorzaakte crisis velen heeft geraakt, dat onze ministers over dat soort onrechtvaardigheid alleen obligate uitspraken doen zoals “Dat moeten we onderzoeken” (net zo’n zin als “wat vervelend voor u”: uit het protocol ‘de burger kalmeren’), dat er alweer een nieuwe financiële crisis aan dreigt te komen omdat er structureel eigenlijk niets is veranderd, ja, als ik daar even bij stil sta, dan heb ik ook heel veel zin om ergens een bom te plaatsen en te roepen: “Hallo, HIER ben ik! En nu LUISTEREN, anders gaat er geknald worden!!”

Ja, dat lijkt me heerlijk. Dan zou ik opeens niet meer onzichtbaar zijn. Dan móesten ze wel luisteren.

Maar wat ik eigenlijk wil zeggen: we hebben allemaal die diepe behoefte om gezien te worden, erkenning te krijgen dat we ertoe doen. Maar frustraties over grote bedrijven en overheidsinstellingen moet je waar mogelijk van je afzetten en vergeten. Je verliest altijd. Choose your battles. Het is onrechtvaardig, maar het kost je uiteindelijk vreselijk veel tijd en negatieve energie en het levert niks op. Beter kunnen we het omdraaien; er met z’n allen op letten dat we de medemens – collega’s, mensen op straat, buurtbewoners – opmerken, zien staan, aandacht geven: ik zie je, je doet ertoe. Daarmee bied je een buffer tegen de dagelijkse existentiële ondermijningen vanuit de samenleving. En het geeft je een positief gevoel, dus goed voor je eigen groei-ratio.

 

Wachtvee

De pikorde in het ziekenhuis – met de patiënt onderaan

Afgelopen tijd ben ik een paar keer op de polikliniek van een ziekenhuis geweest. Voor mezelf of met iemand anders, in verschillende ziekenhuizen en op verschillende afdelingen. Telkens ben ik er met een enorm katerig gevoel vandaan gekomen. Zelden heb ik in mijn gewone leven zo sterk het gevoel gehad dat ik er totaal niet toe deed.

Een ziekenhuis betekent om te beginnen: wachten. Eerst wachten tot je überhaupt mag komen. Daarna natuurlijk in de wachtkamer. En de nieuwste trend is: als je dan eindelijk bent opgeroepen en denkt “nu gaat het gebeuren”: weer wachten. Bijvoorbeeld in het kleine omkleedkamertje voor de röntgenfoto, waar je je shirt moet uitdoen en de laborante lijkt te denken dat zoiets tien minuten duurt. Of in de lege kamer van de specialist, althans dat denk je dan nog. Want na het wachten verschijnt een co-assistent die mag opnemen wat je mankeert (heel uitvoerig volgens het boekje en niet gerelateerd aan de reden van je bezoek). Met een beetje pech ben je er dan nog lang niet, want na de co-assistent kan een volgende onderknuppel opdagen, bijvoorbeeld een arts in opleiding.

Komt de specialist, dan is het meteen duidelijk dat hij of zij nog meer te doen heeft. Ook als het een broekie is van hooguit 30 zoals ik laatst had. Hij legt de verwijsbrief van de huisarts voor zich en probeert te doen alsof ie dat al gelezen had en nu naar jou luistert. Maar pas terwijl jij praat, leest hij de brief van de huisarts. (Probeer voor de lol maar eens om het heel kort te vertellen en dan een vraag te stellen. Dan volgt vaag gestamel, want hij heeft niet geluisterd én heeft de brief nog niet uit.) Vaak besluit hij dan dat het nader onderzocht moet worden. Dat kon hij niet eerder bedenken omdat ie die brief niet had gelezen. Je wordt flux doorgegeven aan een assistente. En dan opeens moet je naar huis: wachten tot je wordt opgeroepen voor het onderzoek.

Soms komt de specialist helemaal niet. Ik heb een keer meegemaakt dat de arts in opleiding wegging om met de specialist te overleggen, ons een half uur liet wachten en uiteindelijk kwam vertellen dat ze die expertise niet in huis hadden. En toen waren we al meer dan twee uur in het ziekenhuis!

Je kunt de hiërarchie in elke organisatie vaststellen door te kijken wie er lacht om wiens grapjes, want mensen lachen vooral om grapjes van hoger geplaatsten. Die denken dus vaak ten onrechte dat ze lollig zijn, maar dat is weer een ander verhaal. Ook in de medische sector is dit vastgesteld.* Als patiënt krijg je niks mee van die grappen maar je weet het natuurlijk gauw genoeg: degene die je het eerst ziet als je binnenkomt heeft de minste status. Je moet je weg omhoog werken van baliemedewerkster via verpleegkundige naar co-assistent, en soms strand je daar al. Helemaal onderaan in de pikorde staan de patiënten. Het wachtvee. Die hebben verder niks te doen hoor. Die zijn object van procedures. Hun tijd is niet kostbaar.

Eigenlijk zijn die lange wachtlijsten een geluk bij een ongeluk. Veel kwalen gaan namelijk echt vanzelf over. Als je maar lang genoeg wacht, dan ben je weer beter en niet meer overgeleverd aan de specialist.

 

 

Je bent wat je stemt

Alles wat je doet versterkt zichzelf, ook politiek

Vandaag kijkt de hele wereld mee met onze verkiezingen. Zal het ondenkbare ook hier gebeuren: Kan Wilders winnen? Gaat Europa de Verenigde Staten achterna? De vraag blijft prangend zolang er zoveel onvrede is onder kiezers, met name in de middenklasse; populistische partijen gaan uit van een tegenstelling tussen ‘het gewone volk’ en de elite – die wordt gezien als oneerlijk en misbruik makend van haar macht en privileges. Als je ontevreden bent, is het ook makkelijker om boos te zijn op andere mensen die jou onrecht doen dan op iets abstracts als robotisering (de belangrijkste oorzaak van werkloosheid) en klimaatverandering (een van de belangrijke oorzaken van het vluchtelingenprobleem).

Onvrede blijkt echter niet alleen de oorzaak te zijn van populistisch stemmen, maar ook een gevolg, zo toonden Nederlandse onderzoekers aan.* Vaak stemmen mensen populistisch omdat ze hun eigenbelang willen beschermen; ze willen bijvoorbeeld minder immigratie, meer veiligheid en (in Nederland) meer geld naar de zorg en eerder AOW. Wanneer ze stemmen op een politicus die hun belangen bewaakt – of dit overwegen – komen ze in contact met andere boodschappen van die partij, die hun onvrede verder aanwakkeren – zoals het idee dat gevestigde politici onbetrouwbaar zijn en alleen aan hun eigen elite-groepje denken (de ‘grachtengordel’ en ‘linkse hobby’s’).

Onvrede kan dus juist het resultaat zijn van populistisch stemmen. Zo ontstaat een spiraal waarin onvrede en populistische politiek elkaar versterken. Want politici spelen hier weer op in door tegen elkaar op te bieden in populisme, zoals we de afgelopen tijd zagen: Wilders, Rutte en Buma deden steeds wedstrijdjes ver-piesen over hoe stevig ze ‘het immigrantenprobleem’ aanpakken, en al doende wakkerden ze de onvrede hierover verder aan.

Het is een mooi voorbeeld van een algemener psychologisch principe: alles wat je doet versterkt zichzelf. We denken vaak dat ons gedrag voortkomt uit onze overtuigingen, maar het is ook omgekeerd. Als je bijvoorbeeld chagrijnig bent en je ernaar gedraagt, word je al doende steeds chagrijniger. Zo kun je je door je eigen slechte stemming op sleeptouw laten nemen. Ook weten we uit onderzoek dat mensen na het nemen van een beslissing onbewust bevestiging zoeken dat ze de juiste keuze hebben gemaakt.

Op die manier creëren we onze eigen werkelijkheid: je wordt wat je doet. Je gedrag versterkt je overtuigingen en omgekeerd. Die spiraal kan ten goede of ten kwade werken. Dat geldt voor ieder van ons als individu, maar het effect is des te sterker wanneer mensen elkaar aansteken en elkaar bevestigen dat ze tekort gedaan worden – in een van de meest welvarende delen van de wereld, mind you. Dat maakt het extra moeilijk die tendens te keren. De vraag is natuurlijk of de boze burger echt beter af is met een land vol ontevredenen – en met ‘leiders’ als Trump en Wilders om weer vreugde en vrede te creëren.

 

 

Onenigheid

Als verschil van mening lelijk wordt

We zijn het geregeld met elkaar oneens, zelfs over harde feiten – hoe je ze interpreteert, waar je ze mee vergelijkt en of alternatieve feiten ertoe doen. Ieder ziet zijn eigen visie op de werkelijkheid als een betrouwbare afspiegeling van de werkelijkheid ‘daar buiten’.

Bij al onze meningen en opvattingen gaan we er vanuit dat we het zo zien omdat het zo ís. Als een ander het anders ziet, moet dat dus wel komen door een gebrek of vertekening van die ander. Logisch, want als we zouden aannemen dat het gebrek bij onszelf zit, zouden we tot een andere mening komen. We hebben onze meningen juist omdat we denken dat ze kloppen. Als we dat niet dachten hadden we wel een andere mening. Het kan dus niet anders dan dat iemand met een andere visie iets over het hoofd ziet. Die is bijvoorbeeld slecht geïnformeerd, of dom, vooringenomen, partijdig, of wordt beïnvloed door eigenbelang of door een persoonlijke ervaring.

Als gevolg van dit beeld is het bij een verschil van inzicht vaak moeilijk er samen uit te komen, nog los van de ego-gedreven wens om hoe dan ook gelijk te hebben. Als die ander zo vooringenomen of onwetend is, heeft het geen zin om samen om de tafel te gaan zitten, relevante informatie of argumenten uit te wisselen, je standpunt uit te leggen, om te kijken of je tot overeenstemming kunt komen. Immers, met die ander valt niet te praten.

Zie je de ander als partijdig en vooringenomen, dan zul je de oplossing eerder zoeken in strijd en strategie. Bijvoorbeeld een autoriteit erbij halen. Of medestanders zoeken, of met veel bombarie roepen dat je de meerderheid aan jouw kant hebt, en dat de ander dus beter kan inbinden als hij niet heel raar wil overkomen. De ander in diskrediet brengen (“hij speelt een vies spelletje”) of de oorzaak van zijn visie aan een persoonlijk gebrek wijten (“hij reageerde toen ook zo gevoelig, misschien een hang-up”) zodat zijn standpunt minder geloofwaardig wordt.

Hoewel dit gedrag het meest zinnige lijkt wat je kunt doen bij iemand met wie niet te praten valt, betalen we er een prijs voor. Het heeft tot gevolg dat we door de opponent worden gezien als vooringenomen en subjectief, zo lieten sociaal-psychologen zien in een reeks experimenten. Ook dat is logisch, vanuit die ander bekeken: als je dit soort trucs nodig hebt om je gelijk te halen, dan hoor je niet tot redelijke, open-minded mensen. Dan heb je je vastgeklampt aan een hopeloze zaak. En dus zal die ander ook weer geneigd zijn de oplossing te zoeken in strijd en stategie. Zo ontstaat de welbekende spiraal van escalerend conflict en gaat ook ons deel van de wereld er steeds meer uitzien als een strijdtoneel.

Om dit te voorkomen, moet je terug naar het begin. Zodra je gaat zien dat jouw visie ook maar een gevolg is van jouw verwachtingen, ervaringen, verlangens, angsten, doelen en behoeftes, geeft dat een zee van ruimte. Er hoeft er maar één de wijste te zijn, want hiermee doorbreek je de spiraal. Je komt over als redelijk en als iemand bij wie het de moeite loont samen te werken, te overleggen en ideeën uit te wisselen.