Alle berichten van Roos Vonk

Vlot & leuk

Mensen waar je meteen op valt, zijn vaak niet de beste partners

Roos Vonk

Je bent op een feestje waar je niemand kent. Je kijkt om je heen. Wie zou leuk zijn om mee te praten? Wie zou er leuk reageren als je erop af stapt? Wat vinden ze van jou? Iedereen op het feestje doet hetzelfde als jij. Welkom in de wereld van eerste indrukken.

Duitse psychologen* onderzochten onlangs wie elkaar leuk vinden bij een eerste kennismaking. Niet verbazingwekkend bleek dat extraverte mensen vaak een positieve indruk maken: ze zijn makkelijker om mee te praten, ze praten levendiger en onderhoudender, lachen meer en uiten meer positieve gevoelens, zijn expressiever, dragen vlottere kleding dan introverten, en men verwacht dat ze anderen ook aardiger vinden. Die verwachting bleek overigens niet te kloppen, maar draagt wel bij aan hun populariteit.

Verrassender was dat ook mensen met sterk egocentrische waarden (bijvoorbeeld macht, succes en ambitie, en niet sociale waarden als vergeving en altruisme) populair waren, evenals narcisten – en dan nog wel die van de ergste soort: narcisten met een sterke neiging om anderen te exploiteren en een hoge graad van ‘entitlement’, het gevoel dat je privileges hebt die anderen niet hebben. Uit eerder onderzoek onder studenten was al bekend dat narcisten bij een eerste indruk bovengemiddeld goed overkomen, en dat dit beeld pas na gemiddeld zeven werkgroepen van 2,5 uur was omgeslagen in het tegendeel.

Het nieuwe Duitse onderzoek geeft aanwijzingen waar die aanvankelijke populariteit van narcisten en egotrippers hem in zit. Het blijkt dat deze mensen beschikken over de vier componenten van ‘charismatic air’: aantrekkelijkheid, bijvoorbeeld leuke en hippe kleding; een uitstraling van zelfvertrouwen en competentie; warmte en charme in het contact; en humoristische en geestige conversatie. Dit zijn eigenschappen die maken dat iemand ons bij de eerste ontmoeting aanspreekt, en hierin zijn narcisten en zelfzuchtigen moeilijk van extraverten te onderscheiden. Sterker nog, het lijkt erop dat wanneer je iemand ontmoet die allevier deze aansprekende kenmerken heeft, de kans groot is dat je met een narcist te maken hebt.

De wereld van eerste indrukken is onrechtvaardig: net als extraverten doen narcisten het ook reuze goed bij speeddating, terwijl een langdurige intieme relatie volstrekt niet hun ‘cup of tea’ is. Ze willen immers graag bewonderd worden, en als de geliefde hen na gemiddeld 7 dates gaat zien als minder minder aangepast, minder warm, en meer vijandig en arrogant, dan is de lol er af en gaan ze op zoek naar de volgende. Bij een nieuwe eerste ontmoeting hebben ze immers gegarandeerd weer succes. Mannen die daarentegen introverter zijn en mannen die een lange-termijn-relatie zoeken, maken een minder goede eerste indruk en scoren dan ook slechter in ‘snelle’ settings zoals speeddating.

Deze resultaten wijzen niet alleen op mogelijke problemen in de liefde, maar ook in de samenleving die steeds sneller en dynamischer wordt. Mensen willen vermaakt worden en in talkshows (zoals DWDD) zien we nog vrijwel uitsluitend snelle vlotte types met narcistische trekjes, want voor de bedachtzame introvert hebben we geen geduld. Wie weet hangt dit samen met de constatering dat onze samenleving steeds narcistischer wordt. Wil je in liefde en leven meer echtheid en diepgang, volg dan het advies om je niet gelijk te laten inpakken door smooth-talkers, en juist wat beter te kijken naar mensen die op het oog minder flitsend zijn. 

Voor altijd

Was de liefde niet echt als het voorbij gaat?

Roos Vonk

Het is altijd pijnlijk: relaties waarin er een besluit dat de liefde over is, geheel tot verrassing van de ander. Zo heb ik een vriendin die zó van de sokken ging van een ander, dat ze besefte dat haar eigen man niet haar grote liefde was. Haar man kon dat niet bevatten: we hadden het toch goed samen? Kunnen we er niet aan werken? Als je nou zegt wat je mist bij mij, dan werk ik daaraan!

Als ik terugdenk aan toen ik zelf verlaten werd, herinner me dat ongeloof: hij hield zoveel van me, dat kan toch niet zomaar over zijn? Later, toen ik meer ging beseffen dat het toch echt heel erg over was, dacht ik: was die liefde dan een grote leugen, was het niet echt? Als het zomaar kan verdwijnen, was het dan allemaal een schijnvertoning?

Nu, vele jaren later, kan ik niet meer goed meevoelen met iets wat me toen zo naar de keel vloog. Hoezo? denk ik nu: het kan toch gebeuren dat iemand gewoon heel veel van je houdt en dat het weer overgaat? Helemaal niet vreemd, ik heb het zelf ook weleens gehad. Mannen waar ik helemaal hoteldebotel van was, en waar ik nu mijn schouders over ophaal; zo gaan die dingen nu eenmaal. Het betekent echt niet dat die liefde toen minder was; het kan de totale overgave zijn, de diepste toewijding, en toch voorbijgaan, heus. Met de emotionele afstand van vele jaren vind ik dat nu heel gewoon. Gevoelens komen en gaan, alles stroomt, en als je mekkert dat liefde die voorbij is nep was, zit je je puberaal aan te stellen.

We weten dat je razend kwaad kunt zijn en dat dat weer over gaat, of teleurgesteld over iets waar je toch aan went, of extatisch over iets waar je óók aan went. We vinden al die gevoelens niet opeens onecht als ze over gaan. Waarom zou dat voor liefde dan anders werken?

Toch is de verlatene altijd diep geschokt: als het zomaar over is, was het dan wel echte liefde? En de verlater denkt in feite ook zo, zoals mijn vriendin: die wordt verliefd op een ander en concludeert daaruit dat ze blijkbaar geen echte liefde voelde voor de vorige. Beiden stellen ze de onechtheid van liefde vast aan het feit dat het over is.

Misschien is dat het sprookje van eeuwige liefde. Dat is deel van onze cultuur, het is geen natuur: volgens onder meer Helen Fisher, antropologe die zich in de kwestie heeft verdiept, is seriële monogamie – trouw zijn aan één persoon voor een heel aantal jaren, en dan naar de volgende – voor de menselijke soort waarschijnlijk het meest natuurlijk en adaptief. Maar het voelt niet fijn als je op je bruiloft je ja-woord geeft met “tot de volgende zich aandient” in plaats van “tot de dood ons scheidt”. We willen geloven in eeuwige liefde en in lang en gelukkig leven. Wie weet, ben je er ook het snelst overheen – en is dat dus óók adaptief – als je voorbije liefde degradeert tot onecht. Daardoor kun je er uiteindelijk in berusten dat het over is: Ach ja, we hielden ook niet van elkaar, niet écht...

 

Ex-appeal

Vrienden blijven met je ex? Nee!

Roos Vonk

Een van de moeilijkste dingen is het loslaten van je ex. Dat realiseerde ik me weer toen een vriendin vertelde over haar nieuwe geliefde: tussen hen sloeg direct de vonk over, waardoor hij het laatste duwtje kreeg om zijn vrouw te verlaten. Dapper ging hij zijn aanstaande ex vertellen dat ie wilde scheiden. “Ze heeft het heel goed opgenomen”, vertelde mijn vriendin blij, “hij gaat apart wonen. Alleen moet onze relatie geheim blijven, want ze wilde afspreken dat ze het eerste jaar niets met een ander beginnen. Uit respect voor hun huwelijk.”

Oei,” dacht ik, “die ex, daar krijgt ze nog wat mee te stellen”. Ik heb eigenlijk nooit gezien dat zoiets ‘goed wordt opgenomen’. Naarmate een relatiebreuk meer menens wordt, gaat de gedumpte partij steevast meer tegensputteren. Zelf verliet ik als student mijn vriend, die aanvankelijk heel redelijk en mild reageerde, maar het nog even niet aan anderen wilde vertellen. Toen ik eenmaal woonruimte had gevonden en de verhuizing zich aandiende, gooide hij alles in de strijd om de breuk te belemmeren, tot aan de kat toe waar hij nooit naar had omgekeken. Zo zijn er ook de ex’en die via de kinderen hun greep op de vertrekkende partner prolongeren. “Vanwege de kinderen” mag de ander geen nieuwe relatie beginnen, moet er samen kerst en oud-en-nieuw gevierd worden en dagelijks gebeld worden. Ik had eens iets met een man die zeker tien keer per dag werd gebeld door zijn ex van wie hij al een jaar gescheiden was; ze vloog door het lint als ze niet wist waar hij was, ze moest immers 24 uur per dag weten waar haar kinderen waren.

Voor de klampende ex líjkt het alsof die dingen een collectief belang dienen en de vertrokken partner alleen aan zichzelf denkt. Dat kan, want vertrekkende partners zijn vaak gericht op het opbouwen van hun eigen nieuwe leven. Maar de partner die achterblijft zoekt vaak onbewust een manier om de relatie deels in stand te houden en greep op de ander te behouden. “Vrienden blijven” is dan het motto – waarbij wordt vergeten dat vrienden de leuke dingen van het nieuwe vrije leven voluit met elkaar bespreken, en dat ex’en elkaar alleen maar vreselijk kwetsen als ze dat doen.

Onder het mom van nobelheid en het beschermen van de goede verstandhouding, houden de verlatenen zichzelf voor de gek en ontkennen stiekem de onherroepelijkheid van de breuk. Daarmee blokkeren ze de weg naar hun eigen vrije leven – vaak ook nog een handje geholpen door de verlater, die de lieve vrede wil bewaren en de zachte heelmeester uithangt.

Het is verschrikkelijk als je aan de kant gezet wordt, en er liggen aan alle kanten verleidelijke laatste strohalmpjes op de loer, zoals de hoop dat het nieuwe leven van je ex in de soep loopt of desnoods wraakakties om dat te bevorderen. Het is ook té oneerlijk dat jij in de stront zit en die ander in de zevende hemel met een nieuwe liefde. En toch moet je juist dan de sterkste zijn, en de wijste. Je verlies nemen en je eigen leven in handen nemen. Want dáár hangt jouw geluk voortaan vanaf, niet van hoe goed of slecht je ex zich voelt. De beste wraak is een gelukkig leven – en tegen de tijd dat je dat hebt, maakt het je niks meer uit wat je ex doet.

 

 

Werkwoorden

Door je woordkeus kun je meningen, herinneringen en conclusies subtiel beïnvloeden

 

Roos Vonk

Jaren geleden werd een winkeldief in de kraag gegrepen door door twee AH-medewerkers. Omdat ze hun boosheid dusdanig uitten dat de dief zijn neus brak, werden ze vervolgd door justitie. Dat veroorzaakte zoveel verontwaardiging dat zelfs Prins Bernard zich ermee bemoeide. Hij belde De Telegraaf dat hij het schandalig vond. Hij zou de boete betalen van – in Telegraaf-bewoordingen – 'het alerte duo', de twee ‘moedige mannen’ die de 'brutale winkelrover' na een 'wilde achtervolging wisten te overmeesteren'.

In een opiniestuk betreurde Wilma de Rek dat Bernhard, naast De Telegraaf, niet ook HP/De Tijd las. Daarin verscheen een feitelijke, gedetailleerde reconstructie van het voorval. “Volgens ooggetuigen werd de overvaller ingesloten door een groep van zes mannen, onder wie het AH-duo, die zo hard bleven doorbeuken - ook toen de overvaller al geen kant meer op kon - dat omstanders zich ermee gingen bemoeien en 'Jullie hoeven hem toch niet te vermoorden?' riepen. Maar de mannen gingen door tot de politie kwam. Even een signaal afgeven.”

Het verschil in woordkeus tussen deze weergave en de Telegraaf-weergave illustreert goed hoe je met taal de beeldvorming en reacties van mensen kunt sturen. Het verneukeratieve van beïnvloeding via taal is dat mensen het vaak niet in de gaten hebben. Mensen verzetten zich nogal eens als ze merken dat een bepaalde kant op geduwd worden. Maar waar taal stuurt, zullen mensen in het algemeen willoos volgen. Zij weten niet welke andere woorden je had kúnnen gebruiken.

Een klassiek onderzoek hierover werd gedaan door Elizabeth Loftus. Deelnemers zagen een foto van een ongeval waarbij twee auto’s betrokken waren. (Bedenk dat ooggetuigen in het echt ook meestal pas kijken ná de klap.) Hun werd gevraagd om te schatten “how fast were the cars going when they hit each other?” Je zou dit bijvoorbeeld kunnen afleiden uit de ernst van de schade, maar vooral van invloed bleek het werkwoord dat in de vraag werd gebruikt: Werd het woord ‘smashed’ gebruikt, dan werd de snelheid zo’n 10 mijl hoger geschat dan na ‘hit’ of ‘contacted’. Ook bleek dat deelnemers in de ‘smashed’-groep een week later vaker ten onrechte meenden dat ze gebroken glas hadden gezien.

Wanneer je een aktie beschrijft, kun je dat grofweg op drie manieren doen. Het meest concreet is een beschrijvend aktie-werkwoord, bijvoorbeeld Wim slaat Teun. Een stapje verder gaat een interpretatief aktie-werkwoord, bijvoorbeeld Wim mishandelt Teun: het woord is nog wel gekoppeld aan een handeling, maar er zit een interpretatie in. Nog een stap verder is een toestandswerkwoord, bijvoorbeeld: Wim haat Teun. Door gebruik van een toestandswerkwoord verschuift de aandacht naar het lijdend voorwerp: bij “Wim haat Teun” is er iets met Teun aan de hand, bij “Wim slaat Teun” juist met Wim. Bij positief gedrag werkt het net zo, bijvoorbeeld: Wim maakt Teun een compliment (beschrijvend); Wim toont waardering voor Teun (interpretatief); Wim bewondert Teun (toestand). In het laatste geval zegt de zin impliciet dat Teun bewonderbaar is en is de aandacht weg van Wim.

Niet alleen beseffen ontvangers vaak niet hoe ze door taal beïnvloed worden; ook de sprekers zelf merken vaak niet dat ze met hun woordkeus hun eigen opvattingen overbrengen. Zo blijkt dat mensen stereotype-afwijkend gedrag (bijvoorbeeld een boekhouder die tot diep in de nacht gaat feesten) concreter beschrijven dan stereotype-consistent gedrag (bijvoorbeeld een serveerster die hetzelfde doet). In het laatste geval wordt het gedrag abstracter beschreven, waardoor het meer over de persoon lijkt te zeggen.*

Hoe abstracter het wordt, des te meer interpretatie van de spreker sluipt er in een beschrijving. Zo kon het gebeuren dat het AH-duo in de ogen van De Telegraaf heldenmoed had getoond, en in de ogen van justitie excessief geweld.

Voet in de deur

Hoe je iemand stap voor stap ergens in kunt luizen

Roos Vonk

Stel, je hebt een leuk huis met tuin in een mooie buurt. Op een dag staat er iemand aan de deur die zegt: “U vindt het vast ook heel belangrijk dat deze wijk vriendelijk blijft en dat de auto’s niet door de straat scheuren. Wij hebben een bord gemaakt om automobilisten aan te sporen rustig te rijden. Mogen we dat in uw tuin zetten? Dat is de ideale plek!” Hij laat een foto zien van een enorme billboard die je hele huis aan het zicht zal onttrekken. Stem je in met het verzoek? Nee natuurlijk, je bent gekke Henkie niet. Zo reageerde althans 83% van de bewoners in een Californische wijk die dit verzoek kregen in een onderzoek uit de jaren 60*.

Maar de onderzoekers ontdekten een manier om de instemming flink te verhogen. Bij een deel van de bewoners werd twee weken vooraf iemand anders langs gestuurd met een ander, veel kleiner verzoek. Bijvoorbeeld een sticker “Rijd veilig” op de auto plakken, of een petitie “Keep our state beautiful” tekenen. Een verzoek dat allen inwilligden. Als gevolg daarvan werd de billboard aanzienlijk minder geweigerd.

Dit effect valt te verklaren door de behoefte van mensen om consistent te zijn. Door het instemmen met het eerste verzoek toonden ze zich verantwoordelijke, betrokken burgers. Hun reactie op de billboard was daarmee in lijn. Bij dit zogenoemde voet-in-de-deur-effect doe je eerst een klein verzoek dat vrijwel zeker ingewilligd wordt. Hiermee krijg je ongemerkt de voet in de deur: de ander zal eerder instemmen met een groter verzoek op een vergelijkbaar terrein.

Voor wie ermee aan de slag wil: de uitvoering van deze truc luistert nauw. Het eerste verzoek moet groot genoeg zijn om het zelfbeeld te beïnvloeden. Je kunt je collega vragen of hij koffie voor je haalt met de bedoeling dat hij in de volgende fase een rotklus van je overneemt, maar zijn instemming met het koffie-verzoek is waarschijnlijk te triviaal. Maar het verzoek moet ook klein genoeg zijn dat de ander ermee instemt. Als het te groot is, wordt het geweigerd en ben je nog verder van huis.

De techniek kan worden toegepast in de verkoop door vragen te stellen waarop de klant steeds ja antwoordt (‘ja-reeks-techniek’), in oplopende mate van commitment; bijvoorbeeld eerst vragen een petitie te tekenen, dan om de aktie financieel te steunen. Een bekend onderzoek waar het voet-in-de-deur-principe werd benut, is het gehoorzaamheidsonderzoek van Milgram; hier bleek tweederde van de deelnemers bereid een onderzoeker te gehoorzamen die hen opdracht gaf iemand gevaarlijke schokken van 450 volt toe te dienen. Zou de onderzoeker direct hebben gevraagd 450 volt uit te delen, dan zouden veel meer mensen geweigerd hebben. In plaats daarvan begon het experiment heel onschuldig, met kleine schokjes van 15 volt, en dit werd geleidelijk opgevoerd. De deelnemers zagen wel het hele paneel met knopjes, met ‘gevaarlijk!’ aan het eind, maar aan het begin hadden ze geen benul dat ze dat helemaal gingen afwerken.

Op zo’n manier kun je mensen dus stap voor stap ergens in luizen. Bij elke stap is het verschil te klein om te vinden dat er iets wezenlijks is veranderd. Zou je mensen meteen met het laatste verzoek confronteren, dan zeggen ze: "Ik ben gekke henkie niet!" En aan het eind zijn ze dat toch.

Behaagziek

Hoe je de vicieuze cirkel van onzekerheid en behaagzucht doorbreekt 

Roos Vonk

If you have it, you don't need it.
If you need it, you don't have it.
Deze uitspraak van de Amerikaanse psycholoog Richard Ryan gaat over zelfwaardering. Onzekere mensen stellen zich vaak de vraag ‘Hoe krijg ik meer zelfwaardering?’ Mensen met zelfvertrouwen denken daar zelden over na. Het ís er gewoon en lijkt van binnenuit te komen.

Lijkt, want in feite speelt de omgeving een enorme rol. Als je succesvol en geliefd bent en door anderen wordt gewaardeerd, krijg je van alle kanten de boodschap: ‘Jij doet er toe’. Je gaat op rolletjes. Vergelijk het met de tank van je auto: Heb je benzine zat, dan kun je lekker rijden en om je heen kijken. Is de tank bijna leeg, dan let je de hele tijd op je meter en als je al naar buiten kijkt, wil je alleen weten of er een benzinepomp in zicht is.

Mensen met een lage zelfwaardering doen hetzelfde; ze zoeken naar bevestiging en geruststelling. Maar juist dit soort gedrag, dat op korte termijn het beoogde effect kan hebben, leidt op langere termijn tot verdere ondermijning van de zelfwaardering. Door de behoefte in de smaak te vallen of het goed te doen, richten ze de antenne vooral naar buiten (wat wordt door anderen gewaardeerd?) en verliezen het contact met eigen waarden en drijfveren (waar sta ik voor, waar geloof ik in?). Uiteindelijk is dat toch weer slecht voor de zelfwaardering, waarmee de cirkel rond is: nog meer behoefte aan bevestiging.

Een lage zelfwaardering leidt er ook toe dat mensen veel over zichzelf piekeren (‘Heb ik dat wel goed gedaan’, ‘Zouden ze nu niet denken dat...’) en zich bij allerlei gebeurtenissen afvragen wat het over hèn zegt. Dit kan resulteren in zogenoemd verborgen narcisme, waarbij je zaken te veel op jezelf betrekt. Zit er iemand te gapen als je praat, dan denk je meteen ‘Ik ben saai’ (in plaats van ‘Wat onbeleefd’). Krijg je op een e-mail geen reacties, dan denk je ‘Ze vonden het niks’ (in plaats van ‘Ze hebben het niet gelezen’).  

Je vergeet dan dat de wereld niet om jou draait – dat mensen gapen omdat ze moe zijn, niet op mails reageren omdat ze het te druk hebben – en dat anderen ook gewoon met zichzelf bezig zijn en niet met jou. Je energie gaat de verkeerde kant op: naar jezelf in plaats van ‘de zaak’. Je zet je in om te laten zien dat je goed genoeg bent, in plaats van om het doel te bereiken waar het eigenlijk om gaat. Bij het houden van een presentatie bijvoorbeeld, draait al je aandacht om de vraag ‘doe ik het goed?’ en niet om het ‘hogere’ doel, bijvoorbeeld anderen overtuigen en informeren. Als je aandacht dáárop gericht zou zijn, zou je veel geïnspireerder zijn – waarmee de vraag ‘doe ik het goed?’ al overbodig wordt.

De laatste tijd, bij het aanschouwen van het gestrubbel van sommige politieke partijen, dacht ik vaak: politici zijn net mensen, en politieke partijen ook. Staan ze goed in de peilingen, dan blaken ze van zelfvertrouwen en rijden als een zonnetje. Gaat het slecht, dan gaan ze praten over ‘beter communiceren waar we voor staan’ en ze gaan navelstaren rond de absurde vraag ‘wat is ons verhaal’ – een schijnvertoning, want het gaat er vooral om welk verhaal het publiek aanspreekt. Om de vicieuze cirkel van behaagzucht te doorbreken, zouden ze juist moeten luisteren naar de ‘drive’ van binnen, die borrelt, bruist, prikkelt en stuwt – als je er tenminste écht naar luistert, en niet met een schuin oog op de peilingen of gedachten aan een pakkende soundbite over ‘geloven in eigen kracht’.

 

Emotionele incontinentie

Hoe de dictatuur van emoties onze volwassenheid en keuzevrijheid beperkt

Roos Vonk*

Vroeger keek ik geregeld naar de Jerry Springer-show. Ik vond het fascinerend en grappig hoe die mensen zich kwaad maakten en hun emoties niet in bedwang hadden. Inmiddels is dat saai geworden: je ziet emoties overal, vooral op tv. Ooit werd het uiten van emoties gezien als onvolwassen en primitief. Volwassenheid en beschaving betetekende: jezelf beheersen, je verstand volgen. Nu kijken we daar heel anders tegenaan. 'Je moet je gevoel volgen', 'Je moet het uiten'. Dat heeft misschien iets te maken met onze hang naar authenticiteit. We hebben de indruk dat iemand ‘echt’ is als ie z’n emoties toont. Je kunt dan moeilijk zeggen 'Rot op met je gevoel'. Emoties zijn een directe uiting van wat daarbinnen gebeurt. Misschien is het ook daardoor dat politici steeds vaker hun toevlucht nemen tot grof taalgebruik. Dat is immers een uiting van emotie en komt dus authentiek over.

De kunst van het authentiek overkomen wordt inmiddels tot in de perfectie doorgevoerd – en als ‘kunst’ is het, per definitie, niet authentiek. Denk maar aan Geert Wilders, die het woord ‘kopvoddentax’ lanceerde na een kleine hapering alsof ie het ter plekke bedacht, het welbestudeerde 'Pleur op' van Rutte, en het 'Doe eens normaal man'-spel van Wilders en Rutte dat bijna uitdraaide op een wedstrijdje ‘wie doet het meest spontaan’.

Blikvernauwing

Steeds meer mensen uiten zich fris-van-de-lever en ruw-van-de-tongriem, in het gewone leven en op TV. We leven in een soort constante Jerry Springer-show. Deze emotionele onzindelijkheid heeft tot gevolg dat we steeds minder oefenen in een belangrijke vorm van emotionele intelligentie: zelfbeheersing en impulscontrole. Ja, je zou het haast vergeten, maar het is niet emotioneel intelligent om alles ongecensureerd eruit te knallen. Het is infantiel, het is voor de medemens hinderlijk, en uiteindelijk ook voor jezelf. Want het líjkt heel vrij – wie houdt me tegen, ik heb recht op mijn gevoel! – maar in feite beperkt het je vermogen om werkelijke vrije keuzes te maken. Als je jezelf niet oefent in beheersing, ontneem je jezelf de kans te leren uitzoomen en zaken van meer kanten te bekijken.

Het hele idee dat emoties je ware zelf weerspiegelen, berust op een misvatting. Iedereen die zich weleens door emoties heeft laten meeslepen, weet dat je er de volgende dag vaak heel anders tegenaan kijkt. Emoties veroorzaken blikvernauwing: je kunt alleen nog dingen bedenken die de emotie bevestigen en waarmee je jezelf vaak nog verder opjut. De reflectie, het vermogen om verschillende opties af te wegen, het besef van de lange termijn en van andere mogelijke perspectieven, is op zulke momenten zeer beperkt. Keuzevrijheid, het kunnen regisseren van je eigen leven, staat en valt bij het vermogen om je eerste impuls te beheersen.

De tegenwerping dat ‘jezelf inhouden’ ongezond is of leidt tot zielloze rationaliteit is volstrekt onterecht. Juist vanuit je waarden, idealen, datgene waar je in gelooft heb je een ruimere blik, waarin ook ruimte is voor je relatie tot anderen en voor je belangen op langere termijn. Als je in de emotie schiet is er alleen de dwingendheid van het kleine kind, de korte-termijn-visie van de primitieveling. Gooi de volgende keer nu eens niet je emoties ‘eruit’, maar hou ze bij je en verdraag ze. Ja, dat is hard werk. Maar moet je eens opletten hoe je daarmee bij je  ‘authentieke’ kern komt.

 

Zijn met wat er is

Mindfulness betekent ongemak accepteren, niet repareren. Geen verlichting zonder shit.

 

Roos Vonk

Verlangend kijk ik naar een foto van een vrouw in een hangmat; haar ogen dicht, omringd door groen en bloeiende bloemen. Op de achtergrond een schattig prieeltje. De zon schijnt. Ze ligt met haar handen in haar nek, heerlijk ontspannen. “Live mindfully” staat er boven. ‘Doe mij zo’n mindful leven!’ denk ik; met zon, zonder zorgen, in een hangmat.

Maar klopt dat nou eigenlijk wel? vraag ik me het volgende moment af. Dit is iemand in een mooie omgeving die lekker vrij heeft. Ja duh, zo kan ik ook mindful zijn! Mindfulness betekent toch juist dat je met aandacht aanwezig bent in het hier-en-nu, ook als je niet wordt omringd door bloemen en fluitende vogels. Mindful aanwezig zijn op je werk in een overleg dat vast zit, probeer dát eens; in de regen als je op de fiets zit; en in je lichaam als je met verkrampte schouders achter de computer zit te stressen. Mindfulness is ook: presentie. Aanwezig zijn, met aandacht en alertheid. Als je dat echt kunt in een hangmat, dan ben je wel een zéér gevorderde, hoor.

De kneep is dat we dat allemaal niet zijn en de essentie van boeddhistische wijsheid vaak missen. We willen meditatief en verlicht zijn, omdat we daarmee negatieve gevoelens hopen te beheersen of overstijgen – terwijl het idee nu juist is dat we ongemak en gebrek accepteren als onlosmakelijk deel van de eb en vloed van het leven, in plaats van het te willen fiksen. We denken “O ja, mediteren” als we ons rot voelen – waarmee we er een remedie tegen misère van maken. Daarmee zetten we het paard achter de wagen, want mindful, beschouwend en meditatief zijn – hoe je het ook wilt noemen – vereist nu juist dat je het niet doet om iets te repareren. Het is meer een soort mentale hygiëne die je dagelijks – bij voorkeur op een vast tijdstip – moet onderhouden, net als tandenpoetsen.

Met onze Westerse behoefte aan beheersing en overwinning van al wat ons dwars zit, hebben we er een kunstje van gemaakt, een techniek om geluk te bereiken. Maar “zijn met wat er is” betekent juist ook: zijn met de tegenslag, onrechtvaardigheid, afwijzing, onzekerheid en mislukking die óók bij het leven hoort. ‘Verlichting’ zonder dat alles is een spirituele bypass, een short-cut waarbij je de essentie doodleuk overslaat.

De crux vind ik mooi samengevat in – grappig genoeg – twee Amerikaanse no-nonsense zegswijzen. 1: Shit happens. Het hoort erbij, en wil je werkelijk met twee benen in het heden staan, dan moet je je onvrede even liefdevol omarmen als de zonnige hangmat. Voluit aanwezig zijn bij al wat er is, ook dat wat je niet bevalt. En 2: There’s no such thing as a free lunch. Geen rijkdom zonder werk, geen plezier zonder geweten, geen aanbidding zonder opoffering, zei Ghandi. En geen verlichting zonder shit.

Wil je je gewoon lekker voelen, ja dán kun je juist beter je ogen sluiten voor een groot deel van wat er om je heen gebeurt in de wereld. Dat is immers vaak geen rozengeur en manenschijn. Wake up and smell the coffee: mindfulness is juist de kunst om werkelijk ‘wakker’ en aanwezig te blijven in de volle, verontrustende werkelijkheid.

 

Een bewerking van deze column en andere bespiegelingen van Roos Vonk over acceptatie en 'zijn met wat er is', zijn verschenen in haar nieuwe bundel O nee, dit gaat over mij.

Antropomorf

Hoe we dankzij dieren onze blik kunnen verruimen

Roos Vonk

Onderzoekers keken ooit of chimpansees gezichten kunnen herkennen. Nee, dat kunnen ze niet, concludeerden ze. Maar… ze hadden mensengezichten laten zien aan de apen! Ja duh, mensen kunnen chimps ook niet uit elkaar houden. Als je chimpansees foto’s laat zien van hun soortgenoten, kunnen ze dat juist heel goed; ze zien zelfs wie er familie is van wie.

De aanvankelijke fout van de onderzoekers is een grappig voorbeeld van antropomorfisme: denken vanuit de mens. Inmiddels zijn we wijzer geworden, hoewel nog vaak genoeg blijkt dat onderzoekers dieren tekort doen, door met een menselijke – dus beperkte – blik naar hun gedrag te kijken.

In het onderzoek naar intelligentie bij dieren is inmiddels nog een ander soort antropomorfisme ontdekt. Omdat mensapen (zoals chimps) het meest op mensen lijken, is het logisch dat allerlei vormen van intelligentie worden bestudeerd bij mensapen. Als zo’n aap iets niet snapt, mag je aannemen dat andere diersoorten het ook niet snappen. Maar dat laatste staat nu ter discussie. Zo is gebleken dat sommige soorten raven, gaaien en kraaien dingen kunnen die een aap niet kan. Het idee is geopperd* dat dieren bepaalde slimheden ontwikkelen op basis van wat in hun leefomgeving adaptief is, en niet op basis van hun plaats op de evolutionaire ladder. Dus dieren die ‘hoger’ op de ladder staan, hebben niet noodzakelijkerwijs meer cognitieve vermogens; die hangen af van de eisen die het leven aan hen stelt.

Stel je voor dat dat zo is. Dan is het pas écht antropomorf van mensen om aan te nemen dat dieren slimmer zijn naarmate ze evolutionair dichter bij de mens staan. Het kan zelfs betekenen dat er soorten slimheid zijn die wij niet eens begrijpen omdat ze heel ver van ons af staan; slimheid die wij niet kennen. Op het gebied van waarneming zijn daar al voorbeelden van bekend. Er zijn diersoorten die een bovenmenselijke reuk hebben (zoals honden en varkens), of die ultrasoon geluid maken (vleermuizen en dolfijnen); er zijn er die ultraviolet waarnemen (vogels en rendieren), of infrarood waardoor ze temperatuurverschillen tot 0,003°C opmerken (ratelslangen en boa’s), of de magnetische velden van de aarde ten behoeve van navigatie (schildpadden). Allemaal voorbeelden van waarnemingen die ons compleet ontgaan. Analoog hieraan is het ook voorstelbaar dat dieren iets kunnen bedenken of oplossen wat wij niet kunnen. Wij kunnen daar geen onderzoek naar doen, want we kunnen domweg niet bedenken wat het is. We zijn hierin net zo onwetend als de doorsnee kraai onwetend is over onze grammatica en algebra: hij weet niet eens dat het bestaat.

We hebben geen idee wat we níet weten en niet begrijpen. Dat betekent dat al ons onderzoek naar die ‘superieure’ menselijke intelligentie per definitie beperkt is door ons antropomorfisme. Dat is onvermijdelijk: we kunnen niet buiten de grenzen van ons brein treden. Maar écht intelligent zou zijn die beperking te beseffen en ons wat bescheidener op te stellen. Laten we niet vergeten dat de ‘intelligente’ mens de enige soort is die zijn eigen leefomgeving om zeep helpt. We kunnen nog heel wat leren van andere dieren.

 

Bully-baas

Een baas die van binnen onzeker is, ontpopt zich tot een tiran

Roos Vonk*

Een ‘bully-baas’ is onberekenbaar, tiranniek, driftig, laat merken wie de machtigste is, maakt werknemers belachelijk, kleineert, negeert en sabotteert. In Nederland lokte een vraag van Intermediair naar rampenbazen vele wanhopige reacties uit en in de VS wordt naar schatting 37% van de werknemers ge-bullied door de baas. De top-5 van wangedragingen bestaat uit:

1. geen erkenning geven aan iemand daar recht op heeft (37%)
2. ‘lager gekwalificeerd’ personeel negeren (31%)
3. zich openlijk negatief uitspreken over medewerkers (27%) 

4. privacy schenden (24%)
5. fouten aan anderen toeschrijven om zelf vrijuit te gaan (23%)

Omdat niet alle bazen dit soort dingen doen, rijst de vraag waar ‘m dat nu in zit. Daarover zijn onlangs enkele onderzoeksprogramma’s verschenen. Eén daarvan** wijst erop dat het te maken heeft met hoe bekwaam bazen zich voelen in het uitvoeren van hun taken. Als maten van wandrag werd gekeken naar agressie (onaangenaam harde geluiden toedienen als ‘correctie’ wanneer iemand een fout maakte) en sabottage (iemands kans op succes ondermijnen door een onmogelijke taak toe te wijzen). Juist de combinatie van macht en onzekerheid over eigen kunnen bleek cruciaal te zijn. Deelnemers die macht hadden én relatief onzeker waren, reageerden het meest agressief en sabotterend; macht met vertrouwen in eigen kunnen, of onzekerheid zonder macht had niet dat effect. De negatieve effecten van onzekerheid verdwenen bovendien wanneer het ego van de baas een oppepper kreeg: na een zogenaamd briljante uitslag op een leiderschapstest, hadden ook de onzekere bazen minder aandrang om anderen dwars te zitten.

Iets vergelijkbaars bleek uit een serie studies*** naar zogenoemde defensieve denigrerendheid: verondersteld wordt dat bazen vaak denigrerend doen tegen anderen om hun eigen onzekerheid te dempen. Wanneer machtige mensen negatieve feedback kregen, deden ze inderdaad neerbuigend over de bekwaamheden van degene met wie ze samenwerkten. In een vervolgstudie kregen ze eerst van een medewerker te horen dat die hen zo dankbaar was voor hun onmisbare hulp bij een eerdere gelegenheid. Dit pepte hun ego weer op en daarmee verminderde het denigrerende gedrag.

Een derde serie studies was gericht op de status van machthebbers. Vaak hebben mensen met macht ook status, maar dat hoeft niet samen te gaan. Denk aan de Amerikaanse soldaten in de Abu Ghraib-gevangenis in Irak: zij hadden macht over de gevangenen, maar het beroep van soldaat heeft geen hoge status. In het onderzoek**** werden deelnemers toegewezen aan de rol van ‘ideeënbedenker’ (hoge status) of ‘werker’ (laag) in een virtueel bedrijf. Een van beiden kon extra geld verdienen door bepaalde kunstjes te doen; welke kunstjes, dat werd beslist door de ander – die hiermee de macht kreeg, en daarbij de keus had uit diverse handelingen (bijv. een leuke grap vertellen, 50 x klappen) waaronder denigrerende handelingen (bijv. blaffen als een hond, 5x zeggen “ik ben vies”). Wanneer de ‘machtige’ deelnemer een lage-status-positie had (‘werker’), koos deze vaker denigrerende kunstjes uit voor de ander dan in de hoge-status-positie. Deze combinatie van macht en lage status zou dus ook het deplorabele gedrag van de Amerikaanse soldaten in Irak kunnen verklaren.

Machtige mensen met te weinig aanzien of zelfvertrouwen proberen kennelijk de eigen positie op te vijzelen ten koste van anderen. Heb je zo’n baas, dan kun je dit voorkomen door diens ego bijvoorbaat al op te pimpen middels dankbaarheid, vertellen hoe belangrijk zijn positie is en hoe er tegenop gekeken wordt, en andere vormen van slijmen. Het lijkt kruiperig, maar als het werkt is wel duidelijk wie er werkelijk de macht heeft.