WERKWOORDEN

Door je woordkeus kun je meningen, herinneringen en conclusies subtiel beïnvloeden

 

Roos Vonk

Jaren geleden werd een winkeldief in de kraag gegrepen door door twee AH-medewerkers. Omdat ze hun boosheid dusdanig uitten dat de dief zijn neus brak, werden ze vervolgd door justitie. Dat veroorzaakte zoveel verontwaardiging dat zelfs Prins Bernard zich ermee bemoeide. Hij belde De Telegraaf dat hij het schandalig vond. Hij zou de boete betalen van – in Telegraaf-bewoordingen – 'het alerte duo', de twee ‘moedige mannen’ die de 'brutale winkelrover' na een 'wilde achtervolging wisten te overmeesteren'.

In een opiniestuk betreurde Wilma de Rek dat Bernhard, naast De Telegraaf, niet ook HP/De Tijd las. Daarin verscheen een feitelijke, gedetailleerde reconstructie van het voorval. “Volgens ooggetuigen werd de overvaller ingesloten door een groep van zes mannen, onder wie het AH-duo, die zo hard bleven doorbeuken - ook toen de overvaller al geen kant meer op kon - dat omstanders zich ermee gingen bemoeien en 'Jullie hoeven hem toch niet te vermoorden?' riepen. Maar de mannen gingen door tot de politie kwam. Even een signaal afgeven.”

Het verschil in woordkeus tussen deze weergave en de Telegraaf-weergave illustreert goed hoe je met taal de beeldvorming en reacties van mensen kunt sturen. Het verneukeratieve van beïnvloeding via taal is dat mensen het vaak niet in de gaten hebben. Mensen verzetten zich nogal eens als ze merken dat een bepaalde kant op geduwd worden. Maar waar taal stuurt, zullen mensen in het algemeen willoos volgen. Zij weten niet welke andere woorden je had kúnnen gebruiken.

Een klassiek onderzoek hierover werd gedaan door Elizabeth Loftus. Deelnemers zagen een foto van een ongeval waarbij twee auto’s betrokken waren. (Bedenk dat ooggetuigen in het echt ook meestal pas kijken ná de klap.) Hun werd gevraagd om te schatten “how fast were the cars going when they hit each other?” Je zou dit bijvoorbeeld kunnen afleiden uit de ernst van de schade, maar vooral van invloed bleek het werkwoord dat in de vraag werd gebruikt: Werd het woord ‘smashed’ gebruikt, dan werd de snelheid zo’n 10 mijl hoger geschat dan na ‘hit’ of ‘contacted’. Ook bleek dat deelnemers in de ‘smashed’-groep een week later vaker ten onrechte meenden dat ze gebroken glas hadden gezien.

Wanneer je een aktie beschrijft, kun je dat grofweg op drie manieren doen. Het meest concreet is een beschrijvend aktie-werkwoord, bijvoorbeeld Wim slaat Teun. Een stapje verder gaat een interpretatief aktie-werkwoord, bijvoorbeeld Wim mishandelt Teun: het woord is nog wel gekoppeld aan een handeling, maar er zit een interpretatie in. Nog een stap verder is een toestandswerkwoord, bijvoorbeeld: Wim haat Teun. Door gebruik van een toestandswerkwoord verschuift de aandacht naar het lijdend voorwerp: bij “Wim haat Teun” is er iets met Teun aan de hand, bij “Wim slaat Teun” juist met Wim. Bij positief gedrag werkt het net zo, bijvoorbeeld: Wim maakt Teun een compliment (beschrijvend); Wim toont waardering voor Teun (interpretatief); Wim bewondert Teun (toestand). In het laatste geval zegt de zin impliciet dat Teun bewonderbaar is en is de aandacht weg van Wim.

Niet alleen beseffen ontvangers vaak niet hoe ze door taal beïnvloed worden; ook de sprekers zelf merken vaak niet dat ze met hun woordkeus hun eigen opvattingen overbrengen. Zo blijkt dat mensen stereotype-afwijkend gedrag (bijvoorbeeld een boekhouder die tot diep in de nacht gaat feesten) concreter beschrijven dan stereotype-consistent gedrag (bijvoorbeeld een serveerster die hetzelfde doet). In het laatste geval wordt het gedrag abstracter beschreven, waardoor het meer over de persoon lijkt te zeggen.*

Hoe abstracter het wordt, des te meer interpretatie van de spreker sluipt er in een beschrijving. Zo kon het gebeuren dat het AH-duo in de ogen van De Telegraaf heldenmoed had getoond, en in de ogen van justitie excessief geweld.

 

*Wigboldus, D.H.J., Semin, G.R. & Spears, R. (2000). How do we communicate stereotypes? Linguistic bases and inferential consequences. Journal of Personality and Social Psychology, 78, 5-18.

 

 

 

 

 

 

 

 

.