ANTROPOMORF

Hoe we dankzij dieren onze blik kunnen verruimen

Roos Vonk

Onderzoekers keken ooit of chimpansees gezichten kunnen herkennen. Nee, dat kunnen ze niet, concludeerden ze. Maar… ze hadden mensengezichten laten zien aan de apen! Ja duh, mensen kunnen chimps ook niet uit elkaar houden. Als je chimpansees foto’s laat zien van hun soortgenoten, kunnen ze dat juist heel goed; ze zien zelfs wie er familie is van wie.

De aanvankelijke fout van de onderzoekers is een grappig voorbeeld van antropomorfisme: denken vanuit de mens. Inmiddels zijn we wijzer geworden, hoewel nog vaak genoeg blijkt dat onderzoekers dieren tekort doen, door met een menselijke – dus beperkte – blik naar hun gedrag te kijken.

In het onderzoek naar intelligentie bij dieren is inmiddels nog een ander soort antropomorfisme ontdekt. Omdat mensapen (zoals chimps) het meest op mensen lijken, is het logisch dat allerlei vormen van intelligentie worden bestudeerd bij mensapen. Als zo’n aap iets niet snapt, mag je aannemen dat andere diersoorten het ook niet snappen. Maar dat laatste staat nu ter discussie. Zo is gebleken dat sommige soorten raven, gaaien en kraaien dingen kunnen die een aap niet kan. Het idee is geopperd* dat dieren bepaalde slimheden ontwikkelen op basis van wat in hun leefomgeving adaptief is, en niet op basis van hun plaats op de evolutionaire ladder. Dus dieren die ‘hoger’ op de ladder staan, hebben niet noodzakelijkerwijs meer cognitieve vermogens; die hangen af van de eisen die het leven aan hen stelt.

Stel je voor dat dat zo is. Dan is het pas écht antropomorf van mensen om aan te nemen dat dieren slimmer zijn naarmate ze evolutionair dichter bij de mens staan. Het kan zelfs betekenen dat er soorten slimheid zijn die wij niet eens begrijpen omdat ze heel ver van ons af staan; slimheid die wij niet kennen. Op het gebied van waarneming zijn daar al voorbeelden van bekend. Er zijn diersoorten die een bovenmenselijke reuk hebben (zoals honden en varkens), of die ultrasoon geluid maken (vleermuizen en dolfijnen); er zijn er die ultraviolet waarnemen (vogels en rendieren), of infrarood waardoor ze temperatuurverschillen tot 0,003°C opmerken (ratelslangen en boa’s), of de magnetische velden van de aarde ten behoeve van navigatie (schildpadden). Allemaal voorbeelden van waarnemingen die ons compleet ontgaan. Analoog hieraan is het ook voorstelbaar dat dieren iets kunnen bedenken of oplossen wat wij niet kunnen. Wij kunnen daar geen onderzoek naar doen, want we kunnen domweg niet bedenken wat het is. We zijn hierin net zo onwetend als de doorsnee kraai onwetend is over onze grammatica en algebra: hij weet niet eens dat het bestaat.

We hebben geen idee wat we níet weten en niet begrijpen. Dat betekent dat al ons onderzoek naar die ‘superieure’ menselijke intelligentie per definitie beperkt is door ons antropomorfisme. Dat is onvermijdelijk: we kunnen niet buiten de grenzen van ons brein treden. Maar écht intelligent zou zijn die beperking te beseffen en ons wat bescheidener op te stellen. Laten we niet vergeten dat de ‘intelligente’ mens de enige soort is die zijn eigen leefomgeving om zeep helpt. We kunnen nog heel wat leren van andere dieren.

 

* Bolhuis, J.J. & Wynne, C.D.L. (2009) Can evolution explain how minds work? Nature, 458, 832-833. http://www.nature.com/nature/journal/v458/n7240/full/458832a.html