Categoriearchief: Geen categorie

Hypocriet

Waarom alleen ándere mensen hypocriet zijn

Je eigen gedrag ziet er vaak heel anders uit dan dat van anderen. Beter; nobeler. Jij mag in je relatie af en toe flirten met een ander, maar je partner niet – want als jij het doet kan het geen kwaad, het zal de relatie niet bedreigen, maar als je partner het doet weet je het maar nooit. Jij mag best eens wat eerder naar huis als je keihard hebt gewerkt en al je taken hebt volbracht, maar collega’s die dat doen laden de verdenking op zich dat ze verzaken.

Doordat we onze eigen motieven beter begrijpen en de oprechtheid ervan vertrouwen, oordelen we vaak milder over onszelf dan over anderen. Als wíj het doen, is er een goede reden voor, of het is onschuldig. Als een ander het doet, is het foute boel en een schande. De ironie is dat ons beeld van anderen vaak beter klopt dan van onszelf. Die strenge oordelen over anderen zijn dus vaak terecht; die soepele oordelen over onszelf niet.

Hoe strenger je oordeelt over anderen en hoe soepeler over jezelf, des te groter is het verschil dat we hypocrisie noemen. Jij hebt daar vast helemáál geen last van, maar o, wat kunnen ánderen hypocriet zijn. Ouders die hun kinderen drank en drugs verbieden en ondertussen zelf onbelemmerd aan de fles zitten, politici die traditionele normen en waarden proclameren maar wel gepakt worden voor te hard rijden, om nog maar te zwijgen van banken die vrije marktwerking o zo belangrijk vinden, maar wel even wat miljarden van de staat nodig hebben als het fout gaat.

Studenten die in een onderzoek anoniem taken moesten verdelen door een muntje op te gooien, besloten opvallend vaak (85%) dat zijzelf de leuke taak kregen en een ander de vervelende. In het algemeen vonden ze dat je de taken zonder aanzien des persoons moest verdelen, maar in hun geval was er vast een goede reden waarom ze een beetje mochten sjoemelen (‘Die ander vindt die taak vast heel leuk, dus is het toch eerlijk zo’). Evenzo mogen mensen geen inkomsten verzwijgen op hun belastingaangifte, en niet te hard rijden om een afspraak te halen, maar als zij het zelf doen is het minder erg dan als een ander het doet.

Het probleem is dat mensen twee dingen willen. Ze willen morele wezens zijn met hoogstaande normen en waarden. Maar ze willen ook hun eigen gemak en gewin, en moreel hoogstaand gedrag is vanuit dat oogpunt kostbaar en vaak teveel gevraagd. 

Dat probleem lossen mensen op door hun eigen gedrag niet goed te toetsen aan hun normen. In het eerder vermelde onderzoek bleek bijvoorbeeld dat mensen het muntje eerlijk opgooien en taken onpartijdig toewijzen wanneer de onderzoeker (a) de norm van onpartijdige toewijzing heel expliciet maakt, én (b) het zelfbewustzijn verhoogt, bijvoorbeeld door deelnemers voor een spiegel te zetten. Dat leidt ertoe dat ze hun eigen gedrag beter gaan toetsen aan hun eigen normen.

Ze worden daar niet opeens heel integer van, maar het zorgt ervoor dat ze een morele overtreding domweg niet meer goed aan zichzelf kunnen verkopen. Als de media ergens lucht van krijgen en heel de wereld er iets van vindt, is dat zo te zien ook een effectieve manier om hetzelfde effect te bewerkstelligen.

Mensen worden extra hypocriet als ze veel macht hebben (of veel geld, dat verschaft immers ook macht). Enerzijds zorgt macht ervoor dat mensen zich gerechtigd voelen om ánderen te beoordelen, ze moeten immers zorgen dat iedereen zich aan de regels houdt; anderzijds lijken ze ook te vinden dat zijzelf die regels wat mogen buigen. Quod licet Iovi non licet bovi: Wat Jupiter mag, mag het vee nog niet. Maar soms heeft het 'vee' wel de macht zich tegen zo'n leider te keren en hem te herinneren aan zijn vergankelijkheid.

 

Let it be

Over pech, beheersdrang en defensieve geneeskunde

pech

Roos Vonk*

‘Vanmorgen zei mijn secretaresse: “Ik heb 60 sollicitaties op die vacature, ga je iemand uitkiezen?” “Goed”, zei ik, “doe al die brieven maar in een doos.” Ze kwam binnen met de doos. Ik gooide alle brieven achterover in de lucht. Vijf kwamen op mijn bureau terecht. “Fijn zo,” zei ik, “uit deze vijf ga ik kiezen. Want wat heb ik aan een account manager die geen geluk heeft?”’

‘Geloof jij in het geluk, Roos?’ vroeg de directeur die mij dit verhaal vertelde. ‘Jawel’, zei ik, ‘ik geloof in toeval, dus ook in geluk. Maar vooral in pech. Die 55 andere sollicitanten, zeg maar’.

Pech speelt niet altijd zo’n rol als in dit verhaal, maar wel meer dan we graag geloven. We geloven liefst in een rechtvaardige wereld. In kindersprookjes krijgen mensen uiteindelijk wat ze verdienen. Als volwassenen willen we dat in ons hart blijven geloven. Vooral bij zwaar weer hebben we moeite met de gedachte dat het toeval is. Dan zeggen we dat dingen ‘niet zomaar’ gebeuren of dat een samenhang ‘wel érg toevallig is’ (bedoelend dat het juist níet toevallig is). Zulke sprookjes, waar mensen een gevoel van zin en betekenis aan ontlenen, zijn onschuldig.

Maar het geloof in een rechtvaardige wereld kan ook gevolgen hebben die juist heel ónrechtvaardig zijn. We hebben de neiging slachtoffers van ziektes, rampen en misdrijven te devalueren. Onbewust denken we dat iemand die rampspoed meemaakt dat op een of andere manier wel verdiend zal hebben. Hiermee beschermen we onszelf tegen de gedachte dat vergelijkbare rampspoed ook óns zomaar kan overkomen. In de vrouwenbladenpsychologie heet het dan dat je zelf je eigen geluk, gezondheid en succes bepaalt. Waarmee impliciet wordt gezegd dat alle mensen die het tegenzit grote sukkels zijn; ‘eigen schuld dikke bult’.

Wanneer onszelfs iets ergs overkomt, willen we juist iemand anders de schuld geven. Die moet boeten, dan is er weer recht geschied (niet verstandig, want met wraak heb je vooral jezelf). Liever dan accepteren dat je soms pech hebt en je verlies moet nemen, worden bij tegenslag naar alle kanten beschuldigende vingers worden uitgestoken. De boosdoener kunnen we dan zwart maken of ontslaan of disciplinaire maatregelen opleggen, waarna we weer tevreden kunnen slapen. En dromen over kindersprookjes.

De andere –beschuldigde– helft van de mensheid ligt wakker. In de VS laat inmiddels zo’n 80% van de artsen onderzoeken doen zonder medische reden, alleen uit angst voor aanklachten, en wordt naar schatting 50 miljard dollar uitgegeven aan testprocedures alleen ter verdediging van artsen tegen claims.

De behoefte om voor ieder ongemak een schuldige vast te pinnen leidt ertoe dat mensen en bedrijven niet meer open en eerlijk zijn. Uit angst voor claims durft niemand meer de hand in eigen boezem te steken om eigen tekortkomingen met open vizier te onderzoeken. Zelfs oprecht excuses aanbieden is al gevaarlijk, want als je sorry zegt heb je dús iets verkeerd gedaan. 

Zelf ondervond ik de gevolgen van ‘defensieve geneeskunde’ toen ik jaren geleden een body scan liet doen in een Duits ziekenhuis van Prescan – eigenlijk in de verwachting dat daaruit zou blijken dat ik in topvorm was. Wat een schrik toen mijn fietstest werd afgebroken omdat ik een hartaandoening had, waarna ik ook nog een hernia, artrose, een cyste op een eierstok en een middenrifbreuk bleek te hebben. Bij nader onderzoek in Nederland bleek er niets aan de hand. ‘Maar stel je voor’, legde mijn huisarts me uit, ‘dat het omgekeerd is: dat ze zeggen dat alles goed is en later blijk je iets te mankeren. Dan sleep je ze voor de rechter. Dus ze moeten wel, voor het geval dat.’

Zo'n body scan speelt in op de behoefte om alles vooraf te weten en te beheersen. Maar hoe meer je daaraan toegeeft, hoe minder je in staat bent om domweg te accepteren dat het in het leven soms meezit en soms tegen, dat je niet alles in de hand hebt, dat je niet altijd iemand de schuld kan geven van tegenslag. De behoefte een schuldige aan te wijzen brengt ons uiteindelijk een defensieve manier van werken, met een groot gebrek aan integriteit en een onvermogen om te leren. Uit angst om beschuldigd te worden dekken we ons in en vegen we onze fouten onder de mat in plaats van ervan te leren. En uit angst om het bestaan van domme pech te accepteren, leren we niet het hoofd te buigen en mee te bewegen met de eb en vloed van het leven.

Sluimerende vraagtekens

Waarom je het soms achteraf wel wist, en toch niets deed

Roos Vonk*vraagtekens

Als er iets mis gaat, zeggen mensen vaak “ik zag het aankomen”. Verbroken relaties, faillisementen, de economische crisis, een politicus die nat gaat: er is altijd wel iemand die allang voelde dat er iets mis was. Dat lijkt flauw, en dat is het ook: lekker makkelijk achteraf. Uit psychologisch onderzoek is bekend dat mensen achteraf hun vooruitziende blik overschatten: als je eenmaal de uitkomst weet, lijkt het alsof je die al eerder wist.

Toch denk ik dat veel “ik-wist-het”-uitingen wel een zweem van waarheid bevatten. Die zweem is een sluimerende twijfel die je soms voelt als iets niet helemaal in de haak is. Het kan overal over gaan: een aankoop of transactie, een bepaalde werkwijze op je afdeling, een voorbijganger op straat die je overvalt met een verzoek. Ergens, ver weg op de achtergrond in je brein, sluimert een vraagteken: is dit echt wel goed? Wil ik dit echt? Moet ik op de rem gaan staan?

Meestal doen we dat niet en worden we ons die vraagtekens nauwelijks bewust. We hebben het nu eenmaal zo bedacht, dus we gaan door. Iedereen doet het, dus we doen mee. Het is zo’n gedoe om alles weer terug te draaien, dus vooruit maar.

Evenzo denk ik dat veel van die miljoenen mensen die woekerpolissen of legio-lease-aandelen hebben gekocht, ergens in hun achterhoofd wel een knagend vraagteken hebben gevoeld, maar uiteindelijk dachten: Als iedereen het doet, dan zal het toch wel goed zijn.

Langs dezelfde lijn zetten wij allemaal ongetwijfeld weleens aarzelende vraagtekens bij zaken waarvan je kunt bedenken dat ze niet deugen, áls je even stil staat om te denken. Nu bijvoorbeeld algemeen bekend raakt dat vlees het meest milieubelastende onderdeel uit ons voedselpakket is en dat 80% van de landbouwgrond in de wereld wordt benut om vlees voor de westerse consument te produceren, zullen heel wat mensen vaag een vraagteken zien sluimeren op hun bord naast de biefstuk. Maar ja, iedereen doet het, en het is anders zo lastig, en waarom moet ík dan, enzovoort. Zo blijven misstanden bestaan: ‘De wereld is een gevaarlijke plek, niet vanwege degenen die kwaad doen, maar vanwege degenen die het zien en niets doen.’ (Albert Einstein)

Wanneer je als buitenstaander kijkt naar de diverse miskleunen van de mensheid, vraag je je af of de betrokkenen nou zo ongelofelijk stom of slecht zijn. Ik denk van niet, ik denk dat iedereen die twijfel op de achtergrond wel herkent. Maar helaas wandelen we daar meestal overheen. Dat is buitengewoon jammer, want mensen zijn in hun hart niet zo stom als ze zich gedragen. Diep van binnen weten ze beter.

Wil je iemand worden die het verschil maakt, maak dan voortaan van je sluimerende vraagtekens eens een uitroepteken, dat zegt: pas op de plaats, even opletten. Wees geen “ik wist het wel”-achteraf-stuurman-aan-wal; wees degene die zand in de machine durft te gooien.

 

Net niet

Waarom je niet blij bent als je zilver wint

Voor een zilveren-medaille-winnaar leek Sven Kramer wel erg ongelukkig. Begrijpelijk, gezien de verwachtingen. Maar het verschijnsel dat winnaars van zilver wat sip kijken, is veel algemener.

Je trein nèt missen, nèt niet onder een omwaaiende boom terechtkomen, of net wel, de 1000e klant zijn in de winkel en daardoor in de prijzen vallen: het zijn allemaal voorbeelden van situaties waarin mensen sterk geneigd zijn tot counterfactual thinking, bijvoorbeeld: als dat telefoontje mij niet had opgehouden, als ik net een minuutje eerder was vertrokken, of een minuutje later – dan was het allemaal heel anders gelopen.

Als je makkelijk ‘contrafeiten’ kunt bedenken die je uitkomst slechter maken (je liet iemand voorgaan en zo werd je de 1000e klant), versterkt dit je emotionele reactie. Je voelt je dus extra blij als de situatie dicht bij een negatiever resultaat in de buurt komt. Omgekeerd is het effect nog sterker: Als je net niet wint in de Miljoenenjacht doordat je verkeerd drukt, dan ben je extra gefrustreerd. Je kunt je immers heel makkelijk voorstellen dat het anders was gelopen.

Contrafeitelijk denken heeft dus invloed op je emoties. In een onderzoek* werd dit idee getoetst aan de hand van de reacties van medaillewinnaars op de Olympische Spelen van 1992. Er werd gebruikgemaakt van video-opnamen van de medaillewinnaars direct na het horen van de uitslag en bij de huldigingsceremonie. Het bleek dat de bronzen medaillewinnaars meer positieve emoties toonden dan de winnaars van de zilveren medaille. Dat verschil trad op zowel direct na de uitslag als bij de huldiging. De winnaars van zilver zeiden tegen journalisten vooral dingen als: ‘Ik had het bijna voor elkaar’ en ‘Het scheelde weinig of ik had hem te pakken gehad’. De winnaars van brons hadden het vooral over wat ze wél bereikt hadden, zoals: ‘Ik sta op het podium’.

Uit hun gezichtsexpressies kwam hetzelfde patroon naar voren: de winnaars van zilver keken gemiddeld minder blij dan de winnaars van brons, terwijl ze toch een hogere prijs hadden gewonnen. Dit verschil bleef aanwezig als er gecontroleerd werd voor de aanvankelijke verwachtingen van de atleten. Hoewel verwachtingen natuurlijk mee kunnen spelen, zoals ook bij Sven Kramer, werd het verschil in blijheid van de ziver- en brons-winnaars dus niet veroorzaakt doordat de zilver-winnaars vaker hadden verwacht dat ze hoger zouden eindigen.

De verklaring is dat voor de zilver-winnaars het verschil met goud heel klein is, dus makkelijk voor te stellen, hetgeen hun vreugde kan temperen: ze hebben net-niet gewonnen. Voor de brons-winnaars is juist het halen van de vierde plaats (geen prijs) een heel nabij alternatief: ze hebben net-niet verloren. Hun blijdschap wordt daardoor versterkt.

De neiging tot counterfactual thinking is sterker opwaarts (het had beter kunnen zijn, zoals bij Kramer) dan neerwaarts (het had slechter kunnen zijn, zoals bij Bergman). In feite maken we onszelf dus vaak extra ellendig met dit soort gedachten. Waarom doen we dat? Kunnen we niet beter stoppen met die ‘if only’-zelfkwelling? Misschien, maar het lijkt toch twee zinvolle functies te hebben. Het kan helpen als voorbereiding om het de volgende keer beter te doen. Het is immers maar een kleine stap van ‘had ik maar…’ naar ‘als ik nou voortaan …’. Dit geldt uiteraard alleen als je contrafeiten zoekt bij je eigen gedrag, omdat dit beheersbaar is.

Een andere functie is dat contrafeitelijk denken lijkt te helpen bij zingeving.** Mensen die meer stil staan bij contrafeiten rondom keerpunten in hun leven (‘wat als ik nou toch voor die andere baan was aangenomen’) hebben sterker het gevoel dat het ‘zo moest zijn’ en zien meer positieve kanten aan hoe het gelopen is. Aldus geven we met onze hersenspinsels weer zin aan de lukrake ellende van het leven. Dus, arme Sven, het heeft zo moeten zijn. Maar ook: Hup Sven, volgende keer gaat het vast lukken!

 

Stereotypen en de illusoire correlatie

Waarom minderheden altijd extra moeten oppassen

Roos Vonk

Mogen we Onno Hoes aanrekenen dat hij het homo-huwelijk een slechte naam bezorgt? Nee: Joyce Diehl heeft gelijk, er zijn zoveel bekende hetero’s – bijvoorbeeld politici, voetballers – die even geestdriftig buiten de pot hebben gepiest. Is het denkbaar dat de amoureuze capriolen van Hoes de beeldvorming van homo’s beïnvloeden? Jazeker, dat wel. In die zin heeft Paul Hekkens best een punt. Niet dat we dat Hoes mogen verwijten; het heeft meer te maken met de onvolkomenheden van het menselijk brein.

In een klassiek sociaal-psychologisch experiment* kregen deelnemers een reeks beschrijvingen te lezen van 36 personen uit twee groepen. 24 personen hoorden tot groep A, 12 hoorden tot groep B. Groep B was dus in de minderheid. Van elke persoon werd één beschrijving gegeven. 24 beschrijvingen waren positief (bijvoorbeeld: John geeft zijn moeder een bos bloemen), 12 waren negatief (Peter schopt de hond). Deze beschrijvingen werden als volgt verdeeld over de leden van groep A en B:

                 positief        negatief       totaal

groep A       16              8                24

groep B       8                4                12

totaal         24              12               36

 Van groep A werden dus 16 leden positief beschreven en 8 leden negatief; van groep B werden 8 leden positief beschreven en 4 leden negatief. U ziet dat er bij deze combinatie geen enkel verband is tussen de groep waartoe iemand hoort en de informatie die werd gegeven: in beide groepen is de verhouding tussen positieve en negatieve groepsleden 2:1.

In het onderzoek werden alle beschrijvingen lukraak door elkaar gepresenteerd. Na afloop werd gevraagd hoeveel positieve en hoeveel negatieve beschrijvingen er waren gegeven over groep A en B. Het bleek dat de deelnemers het aantal negatieve beschrijvingen over groep B overschatten. Ze dachten dat de leden van groep B in verhouding vaker negatief waren beschreven dan de leden van groep A. Als gevolg daarvan was hun indruk van groep B negatiever dan van groep A. Kortom, de deelnemers zagen een verband tussen het groepslidmaatschap (A vs. B) en de kenmerken van de groepsleden (positief vs. negatief). Omdat dit verband in feite niet bestaat, wordt het de illusoire correlatie genoemd.**

Dit illusoire-correlatie-effect ontstaat wanneer de leden van een groep (in dit geval groep B) en een bepaald soort informatie (in dit geval negatief gedrag) beiden in de minderheid zijn: allebei komen ze relatief weinig voor. Op het moment dat die twee samen voorkomen (bij bovenstaande opzet gebeurt dat vier keer), valt dat op (‘paired distinctiveness’). Het aantal leden van een minderheidsgroep met een kenmerk dat weinig voorkomt (in dit geval een negatief kenmerk) wordt hierdoor overschat.

Dit effect biedt een verklaring voor negatieve stereotypen over minderheden, omdat (a) de meeste mensen minder vaak leden van minderheden dan van meerderheden tegenkomen, en (b) negatief gedrag minder vaak voorkomt dan positief gedrag: mensen gedragen zich in het algemeen vriendelijk en aardig, ze betalen voor hun boodschappen, ze beroven geen oude dametjes en ze zoenen met hun eigen partner. Negatief gedrag is dus veel minder frequent. Wanneer je nu een paar keer negatief gedrag waarneemt bij een lid van een minderheidsgroep (bijvoorbeeld delinquent gedrag of overspel), leidt dat tot een overschatting van het aantal keren dat deze combinatie voorkomt, en tot een negatief oordeel over de betreffende groep. Hetzelfde gedrag van een lid van een meerheidsgroep wordt niet overschat, doordat in dat geval geen sprake is van gezamenlijke (paired) distinctiviteit. Zo kan het opvallen dat bij misdrijven relatief vaak allochtonen zijn betrokken. Dat de daders van misdrijven bijna altijd mannen zijn, dat valt minder op want mannen vormen geen minderheidsgroep. Evenzo is een overspelige homo een voorbeeld van twee distinctieve gegevens (overspel + homo), terwijl een overspelige Jan-met-de-pet ons veel minder de indruk geeft dat Jannen-met-de-pet het in het algemeen niet zo nauw nemen met de huwelijkstrouw.

Het illusoire-correlatie-effect kan negatieve stereotypen over minderheden veroorzaken; en het kan vooral deze stereotypen bevestigen en versterken wanneer ze eenmaal bestaan. Helemaal los van de vraag of homo’s feitelijk minder monogaam zijn dan hetero’s, en of dat eigenlijk erg is als twee echtelieden ermee instemmen, betekent dit: door de manier waarop mensen zich een beeld vormen van sociale groepen, zou het gefoezelevoos van Onno Hoes inderdaad onevenredig kunnen bijdragen aan de beeldvorming van homo’s.

Kadootjes kiezen

We willen graag kado's geven met een hoge wow-factor, maar de ontvanger is daar niet altijd zo blij mee als wij zelf.

Waar maak je iemand blij mee? 

Bij het kiezen van kadootjes is het handig als je goed kunt inschatten waarmee je de ander blij maakt. Het slechte nieuws is dat de meeste mensen hier niet veel van kunnen. Ze zijn slecht in het lezen van de gedachten van anderen en rederen teveel vanuit zichzelf; ze weten zelfs van hun eigen partner vaak niet waar die van houdt; ze nemen ten onrechte aan dat anderen hun meningen en voorkeuren delen; en ze overschatten de mate waarin hun goede bedoelingen voor anderen waarneembaar zijn.

Dat belooft niet veel goeds als het gaat om de keus van kadootjes bij bruiloften, verjaardagen, kerst en Sinterklaas. Als ontvangers van goedbedoelde geschenken weten we allemaal hoe je in je maag kunt zitten met lelijke ornamenten die altijd weer tevoorschijn moeten komen als de gever op bezoek komt, doorgeef-kado’s, en wat je eigenlijk bedoelt met “Goh wat apart!” na het uitpakken van een cadeau.

Wow-factor

Nu is het fijne van kado’s dat mensen verlanglijstjes hebben. Anders dan in de meeste situaties kunnen mensen heel expliciet aangeven wat ze willen, dus hoeven de welbekende menselijke gebreken niet in de weg te staan. Maar... die verlanglijstjes worden nu juist vaak genegeerd. Gevers vinden het onpersoonlijk. Ze zijn bang dat het wordt opgevat als een teken dat ze zelf niets leuks konden bedenken; dat ze de ontvanger niet goed genoeg kennen of geen zin hadden om erover na te denken. Een zelfbedacht kado kost meer tijd en aandacht. En het gaat immers om het gebaar!

Daar komt bij dat gevers een sterke voorkeur blijken te hebben voor kado's die een duidelijk enthousiaste, blij verraste reactie oproepen bij de ontvanger op het moment van uitpakken: kado's met een hoge wow-factor. Als je iemand iets van het verlanglijstje geeft is dat uiteraard niet zo verrassend. Deze voorkeur is vooral sterk wanneer gevers weten dat ze erbij zullen zijn op het moment van uitpakken. Zijn ze er niet bij, dan wordt die voorkeur voor zwakker. Het is dus eigenlijk een beetje egoïstisch.

Geld geven

Inderdaad blijkt uit een serie onderzoeken dat ontvangers niet per se blijer zijn met dat soort originele kado's. De onderzoekers vroegen mensen om terug te denken aan een bruiloft of verjaardag waarvoor ze zelf een kado hadden bedacht of juist het verlanglijstje hadden gevolgd. Als gever bleken mensen de indruk te hebben dat hun zelfbedachte geschenken werden gezien als meer attent en persoonlijk dan kado’s uit het lijstje. Maar wanneer aan ontvangers werd gevraagd om terug te denken aan hun kado’s, bleek juist het omgekeerde: kado’s uit het lijstje werden hoger gewaardeerd en gezien als meer persoonlijk. De enige uitzondering daarop was als ze ongevraagd geld kregen; dat werd altijd gewaardeerd, terwijl gevers dat juist zien als het meest onpersoonlijke kado dat er bestaat.

Deze resultaten illustreren wel heel mooi de hardnekkigheid van onze menselijke gebreken. We hebben allemaal de ervaring van het krijgen van zelfbedachte kado’s waarvan we denken “wat moet ik daar nu mee?” We weten ook dat we dat niet eerlijk zeggen tegen de gever. En toch komen we omgekeerd niet op het idee dat ook ónze zelfbedachte geschenken dit lot ondergaan. Het voelt anders, want we hebben er zo ijverig over nagedacht en we bedoelen het zo goed. We zien niet dat dat ook geldt voor die anderen die ons met hún meest liefdevol bedoelde bedenksels opzadelen.

De conclusie is simpel: hou je aan het lijstje. Bij twijfel: denk goed na over de laatste keer dat jij een kado kreeg waar je niet om had gevraagd. Voor de ontvangers hebben de onderzoekers ook een tip: vraag maar één kado. Gevers vatten dat op als een teken dat ze niet zelf iets anders moeten verzinnen.

Spijt en de simulatie-heuristiek

Had ik maar...

Een deelnemer aan de Miljoenenjacht van de Postcodeloterij vergiste zich en drukte op de verkeerde knop. Hij ging naar huis met € 125.000,- maar hij liep 5 miljoen mis. Waarom is hij niet gewoon blij met die € 125.000,-?

Stel je voor dat je naar Schiphol moet. Je twijfelt of je met de trein of auto zult gaan; na rijp beraad kies je de trein omdat je geen file-oponthoud wilt riskeren. Er is een treinstoring waardoor je meer dan een uur te laat arriveert. Je mist je vliegtuig. Het scheelde maar weinig, want je vliegtuig is veel te laat vertrokken en is nét twee minuten de lucht in. Je frustratie is compleet als je ook nog hoort dat er geen files zijn geweest, dus met de auto zou je het wel hebben gehaald.

Mensen die zich verplaatsen in dit verhaal hebben meer de pest in wanneer het vliegtuig te laat is en ze het dus nét missen dan in een versie van het verhaal waarin het vliegtuig gewoon op tijd is vertrokken. Ook balen ze meer wanneer ze de auto als alternatief hebben overwogen dan in een versie waar de trein de enige optie is. Met een paar kleine varianten in het scenario baal je veel minder: het vliegtuig vertrok op tijd, je gaat altijd met de trein. In alle gevallen is het resultaat hetzelfde: je hebt het vliegtuig gemist. Het maakt niks uit of dat met 1 minuut of 1 uur is, het maakt ook niks uit of er files waren. Maar voor het gevoel maakt het héél veel uit. Dat komt door de zogenoemde simulatieheuristiek.

Of je ergens spijt van hebt, wordt voor een groot deel bepaald door hoe makkelijk je je een alternatief scenario kunt voorstellen (simuleren in je gedachten). Doordat het vliegtuig vertraging had, en doordat je de auto serieus hebt overwogen, is het heel makkelijk je voor te stellen dat je het vliegtuig wél gehaald zou hebben. Je hoeft maar een klein detail te veranderen in het hele scenario om het vliegtuig wel te halen. Dit geeft een knagend gevoel van “Had ik nou maar...”. Het alternatieve scenario met een happy end is zó makkelijk beschikbaar in je brein dat je er steeds aan denkt, en het vergelijkt met het feitelijke verloop.

De Postcodeloterij dankt overigens haar succes aan dit principe: Mensen spelen mee omdat ze voorzien dat ze heel erg gaan balen als de prijs op hun postcode valt en ze niet mee hebben gedaan. Doordat je al woont op dat adres, is het makkelijk voorstelbaar dat je gewonnen had. Als je maar mee had gedaan. De Postcodeloterij maakt daar heel lelijk gebruik van in haar werving.

Dankzij de simulatieheuristiek kwellen we onszelf heel wat af met “if only”-gedachten en is het vaak moeilijk te accepteren dat het gaat zoals het gaat. Ook de Miljoenenjacht-deelnemer is hier slachtoffer van. Hij was van plan om op de gok-knop te drukken, dus het is voor hem héél makkelijk voorstelbaar dat hij drukte wat hij bedoelde en met vijf miljoen naar huis ging – althans, nu bekend is dat er inderdaad vijf miljoen in zat. Als er niks in had gezeten, dan was hij natuurlijk juist superblij – ook dankzij de simulatieheuristiek – dat ie zich had vergist.

Het voorbeeld illustreert mooi de uitspraak van Boeddha, dat de mens vooral zijn eigen lijden veroorzaakt. De man had lekker kunnen genieten van zijn € 125.000,- en nu lijdt hij. Dat lijden wordt nog erger, want de hele tijd dat hij met deze miljoenenclaim bezig is, is zijn aandacht gericht op wat hij is misgelopen. En dan gaat er nog een boeddhistisch principe meespelen: alles waar je aandacht aan geeft, dat wordt sterker. Het pure bezig zijn met deze miljoenenclaim gaat ervoor zorgen dat hij nóg meer baalt – ongeacht de uitslag van het strijden. Want mensen worden niet gelukkig van wat ze hebben, maar van wat ze doen. Je kunt met minder geld meer geluk hebben, als je weet hoe je het uit moet geven. Accepteren dat het soms tegenzit en kijken naar wat je wél hebt is daar een belangrijk onderdeel van.

Een ingreepje

Mannen, kom op, laat je helpen

Op 18 oktober was het wereld-vasectomie-dag: aanleiding voor zoveel mogelijk mannen om zich te laten steriliseren. Dat kan vandaag de dag snel en vrijwel pijnloos. En het is nodig, want door alle mensen met hun wensen zijn we de aardbol al ruim ontgroeid. We moeten krimpen.

Toen ik hoorde over een uroloog die de wereld rondreist om mannen – en daarmee de hele wereld – te helpen, dacht ik onwillekeurig terug aan mijn hond toen die 10 maanden oud was. Er was een loops teefje in de buurt. Als ze in de buurt was – hij rook dat door muren en ramen heen – werd hij hysterisch van verlangen. Hij racete als een dolle door het huis en had nergens meer interesse in. Op een avond laat toen hij haar weer had geroken, zag ik me uiteindelijk genoodzaakt met hem naar de dienstdoende nachtdierenarts te gaan, want hij was niet tot bedaren te brengen. Hij kreeg een tranquilizer. Eenmaal thuis, wankelend op zijn pootjes, huilde hij nog de nacht in om het teefje.

Een paar dagen later togen we naar de dierenarts om hem te laten castreren. De dierenarts en de assistentes lachten toen we binnen kwamen: “Hoogste tijd voor deze meneer!” Plaatsvervangend keek ik helemáál niet uit naar de ingreep en vroeg wat er zo grappig was. Dat was de verslaggeving van de nachtdierenarts, die had geschreven: “extreem geile hond”.

De hond kwam tot bedaren en maakt het uitstekend. Zou het voor een heleboel mannen niet fijn zijn als ze een dergelijk ingreepje lieten doen?* Om te beginnen is het voor de man heel gezond. Gecastreerde mannen kunnen wel twintig jaar langer leven dan mannen met ballen. Testosteron zorgt ervoor dat je korter leeft en is ook dé reden dat mannen minder oud worden dan vrouwen.

Maar los daarvan: Denk eens aan de rust die het zou brengen! Denk eens aan wat mannen allemaal doen voor seks! Op de middelbare school was het al opvallend dat jongens zo enorm bezig waren met seks en zich vreselijk uitsloofden om het te krijgen, tevergeefs meestal. Bij volwassen mannen ziet het er wat anders uit, maar zoveel anders is het eigenlijk niet. Ze vertellen wat voor belangrijk werk ze doen, wat een interessant leven ze leiden en tegenwoordig zelfs hoe ze van koken houden, om aan seks te komen. Ze trainen zich suf in de sportschool, werken zich op tot ze kunnen zeggen dat ze zoveel man “onder zich hebben”, of rijden in dure auto’s om aan seks te komen. In de woorden van consumentenpsycholoog Geoffrey Miller: “Als je een opzichtige auto ziet rijden waaruit luide muziek klinkt, ga er dan maar vanuit dat er een mannetje in de paringsrijpe leeftijd achter het stuur zit.” 

Als ze een vrouw hebben, dan luisteren ze naar haar verhalen, ze helpen mee in huis en gaan mee naar het winkelcentrum (voor een man een giga-stressvolle tijdbesteding), om aan seks te komen. En vaak helpt dat allemaal niet eens. Want de ironie is: vrouwen willen het liefst seks met mannen die moeilijk of zelfs onmogelijk zijn en niet zo hun best doen. Vrouwen houden ook niet zo van die seks-mindedness, dus moeten mannen ook nog eens strandwandelingen maken en kaarsjes aansteken, en verhullen dat het om de seks te doen is – alsof het al niet moeilijk genoeg is!

Ook voor andere diersoorten is het een gedoe. Octopussen vechten soms tijdens de seks met seksegenoten die ook willen. Toch handig om veel armen te hebben dan. Concurrenten die niet zo sterk zijn, hebben een andere tactiek: zij doen zich voor als vrouwtjes-octopus en komen zogenaamd casual voorbij dobberen, tralala, en in een onoplettend moment steken ze gauw hun paararm uit naar de begeerde vrouw. Hagedissen en inktvissen doen zich ook voor als vrouw, en mensenmannen die niet zo stoer zijn trouwens ook; zij zetten zichzelf als vrouw op dating- en chat-sites om met vrouwen in contact te komen en intieme ontboezemingen aan hen te ontlokken.  

Denk eens aan de tijd en de energie die mannen kunnen besparen. Of toch geen goed idee? Dan zouden ze ook niet meer willen presteren, winnen, targets halen, dure dingen kopen, hogerop komen – afijn, de hele economie zou stil staan, zonder de mannelijke seks-drive.

Agressie en narcisme

Gekwetste ego's

Kickbokser Badr Hari is "van jongsaf op het schild gehesen", zegt het psychologisch rapport dat de rechtbank gebruikte bij de beoordeling van zijn agressieve daden. Hij is gevoelig voor krenkingen en voor kritiek. Hij heeft narcistische trekken, versterkt door zijn succes als sporter en zijn BN'er-status.1

Badr Hari is niet de enige bij wie narcisme is gerelateerd aan agressie. Een gekwetst ego gaat vaak schuil achter een ogenschijnlijk hoge zelfwaardering die je zou kunnen zien als een geval van overcompensatie: onzeker van binnen, waardoor iemand onbewust het zelfvertrouwen opklopt.2 Zulke mensen kunnen agressief reageren als hun ego wordt bedreigd.3 Dat kan overigens ook heel goed verbale agressie zijn, of sluwe manipulaties om iemand te dwarsbomen of het leven zuur te maken.

Er zijn aanwijzingen dat dit verschil tussen zelfwaardering aan de 'buitenkant' versus 'binnenkant' een rol speelt bij narcisme: ogenschijnlijk zijn narcisten wel erg (té) voldaan over zichzelf, maar mogelijk overschreeuwen ze hiermee een kwetsbare binnenkant.4

Naast zelfoverschatting en zelfbewondering wordt narcisme meestal ook gekenmerkt door charme in het contact met anderen, maar ook egoïsme en gebrek aan empathie – hetgeen natuurlijk niet bevorderlijk is voor compassie of schuldgevoel tegenover de slachtoffers. Narcistische zelfwaardering is volgens sommige onderzoekers niet solide en stabiel, niet geworteld in een basisgevoel van zelfacceptatie. De zelfwaardering is kwetsbaar, en daar zit de angel als het gaat om agressie. Als mensen het gevoel hebben dat hun zelfwaardering wordt bedreigd – als ze bijvoorbeeld door anderen belachelijk worden gemaakt, kritiek krijgen of worden afgeschilderd als sufferds – kan dat vijandigheid en wraakgevoelens oproepen. Onderzoek5 heeft laten zien dat dat met name geldt voor mensen met een hoge zelfwaardering, en dan vooral wanneer die  afhankelijk is van externe bronnen, zoals succes en bevestiging door anderen.

Narcisme is een speciaal geval van dergelijke kwetsbare zelfwaardering. Narcisten vinden zichzelf belangrijk, hebben een grote behoefte aan bewondering en vinden dat ze superieur zijn aan anderen. Vooral zij reageren agressief en wraakzuchtig wanneer hun opgeblazen zelfbeeld wordt bedreigd door bijvoorbeeld kritische opmerkingen of wanneer ze niet de erkenning krijgen die ze menen te verdienen.6 Voor een deel komt dit doordat narcisten sterke zelfpresentatie-motieven hebben: ze vinden het belangrijk dat anderen een goed beeld van hen hebben. Dat is hun primaire interpersoonlijke doel, en daardoor ontstaat gauw conflict en vijandigheid in de interactie met anderen.7 Ook blijken narcisten er een agressievere rijstijl op na te houden (bijvoorbeeld meer ‘bumperkleven’), mogelijk doordat zij menen meer rechten te hebben.8

Agressie komt niet alleen meer voor bij individuen met een sterk gevoel van eigenliefde, maar ook in culturen en groepen waar veel belang wordt toegekend aan trots en eer. In eerculturen reageren mensen relatief boos en agressief bij een aantasting van familie-eer, mannelijke eer of vrouwelijke eer.9 In individualistische culturen, zoals de Verenigde Staten en West-Europa, reageren mensen vooral heftig bij bedreigingen van hun persoonlijke zelfwaardering, bijvoorbeeld bij negatieve feedback. Je zou dus kunnen zeggen dat ‘kwetsbare ego’s’ een belangrijke oorzaak zijn van vijandigheid en agressie; in sommige culturen geldt dat voor de groep als geheel, doordat het ‘ego’ collectief is en sterk gekoppeld aan eer. Maar wij hebben onze eigen variant van ‘eer’, ons ego. Het lijkt erop dat Badr Hari vooral last heeft gehad van het laatste.

Bully-baas

Een baas die van binnen onzeker is, ontpopt zich tot een tiran

Roos Vonk*

Een ‘bully-baas’ is onberekenbaar, tiranniek, driftig, laat merken wie de machtigste is, maakt werknemers belachelijk, kleineert, negeert en sabotteert. In Nederland lokte een vraag van Intermediair naar rampenbazen vele wanhopige reacties uit en in de VS wordt naar schatting 37% van de werknemers ge-bullied door de baas. De top-5 van wangedragingen bestaat uit:

1. geen erkenning geven aan iemand daar recht op heeft (37%)
2. ‘lager gekwalificeerd’ personeel negeren (31%)
3. zich openlijk negatief uitspreken over medewerkers (27%) 

4. privacy schenden (24%)
5. fouten aan anderen toeschrijven om zelf vrijuit te gaan (23%)

Omdat niet alle bazen dit soort dingen doen, rijst de vraag waar ‘m dat nu in zit. Daarover zijn onlangs enkele onderzoeksprogramma’s verschenen. Eén daarvan** wijst erop dat het te maken heeft met hoe bekwaam bazen zich voelen in het uitvoeren van hun taken. Als maten van wandrag werd gekeken naar agressie (onaangenaam harde geluiden toedienen als ‘correctie’ wanneer iemand een fout maakte) en sabottage (iemands kans op succes ondermijnen door een onmogelijke taak toe te wijzen). Juist de combinatie van macht en onzekerheid over eigen kunnen bleek cruciaal te zijn. Deelnemers die macht hadden én relatief onzeker waren, reageerden het meest agressief en sabotterend; macht met vertrouwen in eigen kunnen, of onzekerheid zonder macht had niet dat effect. De negatieve effecten van onzekerheid verdwenen bovendien wanneer het ego van de baas een oppepper kreeg: na een zogenaamd briljante uitslag op een leiderschapstest, hadden ook de onzekere bazen minder aandrang om anderen dwars te zitten.

Iets vergelijkbaars bleek uit een serie studies*** naar zogenoemde defensieve denigrerendheid: verondersteld wordt dat bazen vaak denigrerend doen tegen anderen om hun eigen onzekerheid te dempen. Wanneer machtige mensen negatieve feedback kregen, deden ze inderdaad neerbuigend over de bekwaamheden van degene met wie ze samenwerkten. In een vervolgstudie kregen ze eerst van een medewerker te horen dat die hen zo dankbaar was voor hun onmisbare hulp bij een eerdere gelegenheid. Dit pepte hun ego weer op en daarmee verminderde het denigrerende gedrag.

Een derde serie studies was gericht op de status van machthebbers. Vaak hebben mensen met macht ook status, maar dat hoeft niet samen te gaan. Denk aan de Amerikaanse soldaten in de Abu Ghraib-gevangenis in Irak: zij hadden macht over de gevangenen, maar het beroep van soldaat heeft geen hoge status. In het onderzoek**** werden deelnemers toegewezen aan de rol van ‘ideeënbedenker’ (hoge status) of ‘werker’ (laag) in een virtueel bedrijf. Een van beiden kon extra geld verdienen door bepaalde kunstjes te doen; welke kunstjes, dat werd beslist door de ander – die hiermee de macht kreeg, en daarbij de keus had uit diverse handelingen (bijv. een leuke grap vertellen, 50 x klappen) waaronder denigrerende handelingen (bijv. blaffen als een hond, 5x zeggen “ik ben vies”). Wanneer de ‘machtige’ deelnemer een lage-status-positie had (‘werker’), koos deze vaker denigrerende kunstjes uit voor de ander dan in de hoge-status-positie. Deze combinatie van macht en lage status zou dus ook het deplorabele gedrag van de Amerikaanse soldaten in Irak kunnen verklaren.

Machtige mensen met te weinig aanzien of zelfvertrouwen proberen kennelijk de eigen positie op te vijzelen ten koste van anderen. Heb je zo’n baas, dan kun je dit voorkomen door diens ego bijvoorbaat al op te pimpen middels dankbaarheid, vertellen hoe belangrijk zijn positie is en hoe er tegenop gekeken wordt, en andere vormen van slijmen. Het lijkt kruiperig, maar als het werkt is wel duidelijk wie er werkelijk de macht heeft.