Categoriearchief: Coaches

Roedeldieren

Wat hebben gevoelige ego's te maken met het feit dat wij groepsdieren zijn?

Roos Vonk*roedeldieren

Mensen beseffen het niet altijd, maar de behoefte aan bevestiging en goedkeuring van anderen is vaak hun belangrijkste drijfveer. Om hun positieve zelfbeeld te beschermen werken mensen hard, lopen ze op hun tenen, zeggen ze geen nee, draaien ze er omheen bij  slechtnieuws-gesprekken, willen ze winnen, anderen aftroeven en volgen ze cursussen over hoe ze aan meer charisma komen.

Ik ben mijn werk als trainer/spreker ooit begonnen met een programma voor zelfvertrouwen en autonomie. Mijn gedachte was dat mensen, door hun behoefte aan goedkeuring en waardering, in een vicieuze cirkel terechtkomen: ze letten op wat anderen willen en verwachten – zodat ze in de smaak vallen of indruk maken – zijn daardoor niet trouw aan hun eigen waarden, waardoor ze hun zelfvertrouwen van binnenuit ondermijnen – en nóg meer bevestiging nodig hebben.

Naarmate ik succesvoller werd en vaker werd uitgenodigd om te spreken voor mensen met topfuncties, begon ik eraan te twijfelen of mijn verhaal op die mensen wel van toepassing was. Zij zouden niet zoveel last hebben van onzekerheid, dacht ik. Dus ging ik andere verhalen bedenken over andere onderwerpen (behaagziek als ik ben). Maar al doende merkte ik dat de vraag ‘Ben ik wel goed genoeg, doe ik ertoe?’ op alle niveau’s en voor alle soorten mensen herkenbaar is. We hebben allemaal een klein gevoelig egootje in ons, dat bezorgd is of we wel waardevol zijn, of we goed genoeg zijn, of we de liefde en waardering van anderen verdienen.

Dat uit zich heel verschillend. De een is onzeker, maakt het anderen naar de zin, past zich aan en houdt zich op de achtergrond uit angst om uit de toon te vallen. De ander (en dat zie je vaker op hogere functieniveau’s) overstemt de eigen twijfels met stellige overtuigingen, een rotsvast vertrouwen in eigen kwaliteiten, en boosheid of vijandigheid wanneer die in twijfel worden getrokken. Het onzekere egootje van binnen is dan vaak wat moeilijker te vinden (maar omgekeerd kun je ook makkelijk over het verborgen narcisme heenkijken van mensen die altijd maar onzeker doen, bevestiging vragen en alles wat er mis gaat op zichzelf betrekken).

Uiteindelijk leven we allemaal met hetzelfde verlangen om waardevol te zijn en ertoe te doen. We vinden in de loop van ons leven verschillende manieren om ons ongemak hierover te dempen. Ook in Oosterse culturen, die soms worden verheerlijkt door te stellen dat ze collectivistisch zijn en niet zo gericht op zelfverheffing, is het menselijke ego onmiskenbaar aanwezig; alleen wordt het daar tevreden gesteld door de eigen groep te verheffen, terwijl wij het meer van onze persoonlijke kwaliteiten moeten hebben. Ook mensen die zeggen dat ze heel autonoom zijn en zich niets aantrekken van anderen, doen dit vaak juist om indruk te maken met hun onafhankelijkheid (“Het kan me niet schelen wat ze van me denken”, zei hij, zich verheugend bij de gedachte wat ze dáárvan zouden denken).

Dat het ego zo universeel is, is volgens de sociometer-theorie te verklaren door onze evolutionaire geschiedenis. De mens heeft 99 procent van zijn geschiedenis geleefd in groepen, waarin het van overlevingsbelang was erbij te horen. Als er ooit mensen waren die zeiden ‘Ik trek me niks aan van anderen’ of ‘Ik doe lekker waar ik zin in heb’, dan zijn ze uit de groep gegooid en konden ze geen voedsel uitwisselen, niet gezamenlijk jagen en zich niet voortplanten. Zij zijn dus uitgestorven. Dat betekent dat wij met z’n allen het nageslacht zijn van mensen die erbij wilden horen, die graag een waardevol groepslid waren. Het verlangen naar bevestiging zit ingebakken in onze instincten, en het ego is het instrument dat alarm slaat als die bevestiging uitblijft of we worden afgewezen.

Misschien zullen onze instincten en diepste verlangens geleidelijk evolueren, maar in de huidige fase van onze geschiedenis staat het individualisme van de samenleving op gespannen voet met onze oerbehoeftes. De zuilen en kerken, de wijk en de buurt, zijn minder belangrijk, er zijn steeds meer singles, opwaarts mobielen verlaten hun sociale klasse en een vaste baan bij dezelfde werkgever wordt ook een zeldzaamheid. Dit betekent dat we allemaal de neiging zullen hebben om keihard ons best te doen, om te laten zien dat we waardevolle mensen zijn die acceptatie en waardering verdienen in de  wereld.

Geen nee

Waarom het onbewuste geen 'nee' verstaat

Roos Vonk

Mijn honden hebben al doende aardig wat mensentaal opgepikt. Zo kennen ze niet alleen ‘zit’ en ‘blijf’, maar ook ‘poes’ (= aanleiding om hysterisch te doen), ‘hond’ (ha, gezellig), ‘bal’ (waar?) en diverse woorden voor etenswaar, zoals koekje. Toen ik mijn gasten vroeg of ze een koekje wilden, veerde de hond dan ook meteen op: koekje?! ‘Nee, dit is geen hondenkoekje’, lachten we. Dat was olie op het vuur: ‘Kom op dan met die koekjes!’ sprak zijn lichaamstaal. Logisch natuurlijk: de hond kent het woord ‘geen’ niet. Evenzo ontdekte ik dat de zin ‘poes is al weg’ hem alleen maar hysterischer maakt omdat het woord ‘poes’ erin zit.

De hond laat hiermee iets zien dat ook geldt voor het onbewuste van mensen: een volstrekt onbegrip van de ontkenning. Het menselijk onbewuste werkt, net als het hondenbrein, volgens rudimentaire beginselen. Heel anders dan het bewustzijn*; dat werkt sequentieel, volgens als-dan-regels: als het regent word ik nat. Het onbewuste werkt op basis van associaties (bah, nat; koekje – lekker) en het werkt veel grover: quick-and-dirty, waardoor soms verkeerde associaties ontstaan. Dit veroorzaakt onder meer het effect van stemming op beslissingen: ben je bijvoorbeeld in een goeie bui terwijl je winkelt, dan koop je meer; onbewust koppel je je stemming aan de producten die je ziet: als ik me goed voel, is het een goeie aankoop.

Die simpele, associatieve werking brengt met zich mee dat ontkenningen niet goed te behappen zijn: een concept kan alleen maar wel of niet geactiveerd worden. Als je zegt ‘geen koekje’ dan is ‘koekje’ (en het daarmee geassocieerde vooruitzicht op ‘lekker’) al getriggered. Als je zegt ‘wat ik nu ga zeggen klinkt misschien arrogant, maar zo bedoel ik het niet’, dan is ‘arrogant’ al geactiveerd en kleurt alles wat je daarna gaat zeggen**. Recent onderzoek laat zien dat het ook zo werkt in de spreekkamer van de arts: artsen die zeggen "U hebt geen kanker" of "Je gaat er niet dood aan, hoor" – dus die in zekere zin goed nieuws brengen, maar in de vorm van een ontkenning van slecht nieuws – veroorzaken nodeloos veel ongerustheid bij de patiënt.

Door hetzelfde principe is het zo moeilijk ergens níet aan te denken (eten, drank, je ex): zodra je bedenkt dat je niet wilt denken aan X, of zodra je controleert òf je eraan denkt, dan is X al geactiveerd. Door het te willen onderdrukken, denk je er de hele tijd aan.

Ik zag eens een promotiefilm van een Amerikaans bedrijf dat video’s verkoopt om je onbewust te helpen afvallen middels subliminale boodschappen: teksten die zo kort worden aangeboden dat je ze alleen onbewust kunt zien. Hoewel dat principe zeker kan werken als het zorgvuldig wordt uitgevoerd, ging het hier om teksten (aangeboden tijdens een natuurfilm) in de stijl van: “Snoep is ongezond” en “Vet maakt me dik”. Het idee was dat de kijker dit onbewust zou verwerken en dan vanzelf tegenzin zou ontwikkelen. Maar áls die informatie al onbewust wordt opgepikt, zou het effect eerder omgekeerd zijn: je ziet het woord ‘vet’ of ‘snoep’ en opeens denk je: Hm, ik heb trek! Het onbewuste pakt de rest van de informatie niet op, en het is ook nog eens dol op korte-termijn-plezier en alles wat lekker is.

Het idee van het slimme onbewuste is aansprekend: het impliceert een belofte dat je alles fijn in die onbewuste black box kunt gooien en dat er dan iets goeds uit komt. Hoef je niet na te denken. Maar gezien de werking van onbewuste processen zal het resultaat in veel gevallen toch niet overeenstemmen met wat je echt wilt. Voor je hogere doelen in het leven moet je ook je hogere mentale functies gebruiken. Inzicht in onbewuste processen –van jezelf, en van anderen– kan daarbij natuurlijk wel goed van pas komen.

 

De strateeg in ons

Hoe ons strategische zelf ontstaat en onze onbevangenheid belemmert

 

Roos Vonk

Aan het eind van de basisschool deed ik een ontdekking. Als je lachte om de grapjes van jongens, vonden ze je leuk. Aldus won ik op mijn sloffen de strijd met ‘het andere leukste meisje van de klas’. Het lachen om andermans grapjes werd een tweede natuur. Nog tot ver in de twintig betrapte ik mezelf erop dat ik lachte om flauwe of foute lolbroekerij van mannen.

Dit is een voorbeeld van wat het ‘strategische zelf’ vermag: het deel van onszelf dat al vroeg leert met welk gedrag je succes en sympathie kunt verwerven. Vanaf het moment dat kinderen een ‘ik’ gaan ervaren dat is afgegrensd van de ‘ander’, hebben ze ook zorgen over hoe die ander hen bejegent. Die zorgen zijn bij ieder kind anders, maar ze beginnen bijna altijd met: ‘Ze zullen me…’ (uitlachen, negeren, dom vinden, overslaan, lastig vinden, enzovoort). Terugdenkend aan je kindertijd, weet je misschien nog wat je eigen overheersende ‘ze-zullen-me’ was. Als kind vind je een strategie om te zorgen dat ‘ze’ je zien staan en dat je meetelt. Ook die verschilt per kind. De een doet braaf, de ander hangt de pias uit, een derde slooft zich uit op school. Zo ontstaat het strategische zelf: het deel van jezelf dat actief wervend liefde, aandacht of bewondering bij je brengt.

Het zou te simplistisch zijn te zeggen dat dit deel van het zelf niet ‘echt’ is. Wie je bent komt immers ook tot uiting in je ‘strateeg’. Bovendien vergroei je er zó mee, dat het onderscheid vaak niet meer te maken is: de strateeg wordt een tweede natuur.

De strateeg kan ook geweldig nuttig zijn in allerhande situaties, dus er is geen reden hem overboord te zetten. Toch is het goed af en toe even uit te zoomen en je eigen strategische gedrag te aanschouwen. Hoe je je best zit te doen om onderhoudend of grappig te zijn, sociale banden te smeden, iemands gezicht te redden of je eigen gezicht, een ander niet tot last te zijn of juist wél opgemerkt te worden… vermoeiend allemaal! En als je bekijkt hoe ons aller strategen het sociale verkeer met elkaar regelen, denk je al snel ‘Hou even óp zeg!’ Je gaat verlangen naar waarachtigheid en puurheid, naar ontspanning.

Voor mijzelf verklaart dit waarom ik in het contact met dieren vaak meer ‘tot mezelf’ kom en meer kan ontspannen dan met mensen. Bij dieren hoef je nooit strategisch te zijn. Ze nemen je volledig zoals je bent. Die onbevangenheid, het volledig accepteren zoals het is, vind ik heerlijk verfrissend.

Onlangs heb ik ontdekt dat er nóg een situatie is waarin de strateeg afwezig is: als ik tv kijk. Als kind vroeg ik eens aan mijn moeder of de mensen op tv ons ook konden zien. Nu ik weet dat dat niet zo is, kan ik de mensen op tv volledig open en onbevangen waarnemen. Ik heb het idee dat ik daardoor veel scherper zie wat er aan de hand is, meer kan meevoelen, geraakt worden. Alle energie die normaliter opgaat aan het zenden is vrij om te ontvangen.

Ik had nooit gedacht dat ik deze conclusie nog eens zou trekken, maar mensen zijn misschien wel het leukst als ze tv kijken. Het meest onbevangen en authentiek. Zonde dat niemand dat ziet.

Vergeet jezelf

Echt jezelf zijn betekent dat je jezelf moet vergeten

Roos Vonk

Ik schrijf vaak over de minder leuke kanten van mensen. Hun ijdelheid, hun doorzichtige opschepperijtjes, hun onwetendheid, hun zelfverlakkerij, hun lulligheid. Nu wil ik het eens hebben over iets wat leuk is aan mensen.

Vor mij is er één wezenlijk kenmerk dat de basis is van alle sympathieke uitingen van mensen: het vermogen jezelf te vergeten. Een kunstenaar die helemaal opgaat in zijn creatie, is zichzelf vergeten. Iemand die pardoes in de gracht springt om een drenkeling te redden, is zichzelf vergeten. Iemand die uitzinnig van blijdschap een ander in de armen vliegt; iemand die televisie kijkt en meehuilt of meelacht met wat daar gebeurt, en bij het happy end tegelijkertijd een lach en een traan produceert; kinderen die in hun spel opgaan; iemand die daarnaar zit te kijken vol vertedering; iemand die loopt te genieten van mooie luchten en fluitende vogels; of gewoon van lekker schoffelen in de tuin of prutsen aan de auto.

Het zijn allemaal momenten waarop je open en onbevangen bent. Je gaat op in iets buiten jezelf. Helaas duren die momenten vaak maar kort. Voor je het weet herinner je je weer dat er een ‘ik’ is. Een ik dat alsmaar strategisch in de weer is om de wereld te laten zien dat het belangrijk en bijzonder is en erbij hoort. Een ik dat dingen te persoonlijk opvat, zich tekort gedaan voelt, zich afvraagt of een ander het beter heeft, zich wil bewijzen, laten gelden, bezorgd is of het er wel toe doet.

Dit is naar mijn idee waar het om draait als het over authenticiteit gaat. Iemand vertelde me laatst over een conflict met zijn afdeling, die het oneens was met een maatregel. Ergens in het gesprek vroeg ik: “Stel je voor dat je niet meer hoeft te bewijzen dat je een goeie manager bent. Stel je voor dat je allang waardevol bént, en dat weet. Wat zou je dan doen in deze situatie?” Hij dacht even na en zei: “Dan zou ik beter luisteren naar hun argumenten. Ik zou me afvragen of ze gelijk hebben. En als het echt moest zou ik het toch doorzetten en niet bezorgd zijn wat ze dan van me denken. Ik zou meer mezelf kunnen zijn.”

Dat was de spijker op zijn kop. Vraag je eens af: wat zijn voor jou de momenten waarop je het beste of het leukste van jezelf laat zien? Momenten dat je vertederend bent, ontwapenend, of respect afdwingt? Ik wil er wat om verwedden dat dat vrijwel zonder uitzondering momenten zijn dat je ergens in op gaat en niet met jezelf bezig bent. Dan ben je helemaal uzelf, in optima forma; dan ben je puur en echt. Om helemaal jezelf te kunnen zijn, moet je jezelf vergeten.

Automatische imitatie

Waarom imitatie leidt tot meer sympathie, en je het toch niet opzettelijk moet doen.

 

Roos Vonk

Mensen hebben de neiging elkaar automatisch na te doen. Dit is een oeroud mechanisme dat we delen met andere dieren. Vissen in een school zwemmen allemaal dezelfde kant op. Kippen gaan eten als ze andere kippen zien eten. Mensen gaan opeens rennen als er ergens paniek is en ze anderen zien rennen, of ze lopen gedachteloos naar de verkeerde uitgang van het station, achter iemand anders aan. Gaat er bij een vergadering iemand hoesten, of gapen, dan kun je er donder op zeggen dat het overslaat.

Automatische imitatie wordt veroorzaakt door een simpele wetmatigheid: zien is doen. Als mensen naar een sportwedstrijd kijken, gaan allerlei kleine spiertjes in hun lichaam meebewegen met de sporters. Kijk je naar een film waarin iemand boos is, dan frons je zelf ook de wenkbrauwen; is iedereen aan het lachen dan lach je mee, zelfs als je niet weet waarom. Deze automatische imitatie van gezichtsuitdrukkingen heeft een belangrijke sociale functie: door iemands mimiek na te doen, kun je je beter verplaatsen in de gevoelens van de ander. Kijk je boos of verdrietig mee met een ander, dan krijg je via allerlei kleine spiertjes in je gezicht informatie over hoe die ander zich voelt. Dit maakt de interactie voor beide partijen prettiger: de imitator begrijpt de ander beter, de ander heeft zelf ook meer het idee dat ‘ie begrepen wordt, de interactie verloopt soepeler en ze vinden elkaar aardiger.*

Als mensen elkaar eenmaal aardig vinden, gaan ze elkaar vanzelf nog meer imiteren. Dit zou kunnen verklaren waarom mensen die jarenlang bij elkaar zijn steeds meer op elkaar gaan lijken (het geldt overigens ook voor mensen en hun huisdieren): door het overnemen van elkaars mimiek en lichaamshouding, gaan hun gezichten en lichamen min of meer synchroon staan. Je ontwikkelt dezelfde spiertjes en dezelfde rimpels.

Trainers adviseren wel eens om de ander te imiteren om te zorgen dat je aardig wordt gevonden. Hoewel het waar is dat je er sympathie mee wint, is dat geen goed advies. Het imiteren doen we vanzelf al, geheel automatisch en onbewust; als je er bewust nog wat aan toevoegt heeft dat geen meerwaarde. Ik denk zelfs dat je daar je zaak mee kunt verpesten, want het wordt natuurlijk al snel flauw als je het er te dik bovenop legt. Ook is het goed te bedenken dat imitatie juist niet helpt als iemand jou niet zo aardig vindt. Dan word je er juist nóg onaardiger van. Het is waarschijnlijk het best om het imiteren volledig aan je automatische piloot over te laten, want onbewust voel je wel aan of het verstandig is mee te bewegen met de ander of juist wat afstand te houden.

Wat heb je dan aan die kennis over imitatie? Behalve dat het gewoon leuk is – als je erop gaat letten zie je er de hele dag voorbeelden van – kun je er ook je voordeel mee doen. Dat doen mensen veel te weinig. Ze doen automatisch opschepperige collega’s na door te gaan terug-opscheppen waardoor ze in een spiraal van ego-geblaat komen; ze doen nors tegen een norse buurman die weer nors terugdoet en hun humeur verpest; en in onderhandelingen beantwoorden ze hardheid en onbuigzaamheid met dito gedrag waardoor de zaak vastloopt. Als je de primitieve principes die aan dit imitatiegedrag ten grondslag liggen kunt overwinnen, kun je het gedrag van anderen sturen, immers: de ander gaat jou nadoen. Toon bewondering voor een opschepperige collega, wees lief voor je buurman en mild voor je baas. Je geeft ze dan iets wat ze van anderen nooit krijgen! Zo maak je in één klap je collega bescheiden, je buurman vriendelijk en je baas buigzaam. Zo word je de regisseur van je interacties met anderen.

Emotionele incontinentie

Hoe de dictatuur van emoties onze volwassenheid en keuzevrijheid beperkt

Roos Vonk*

Vroeger keek ik geregeld naar de Jerry Springer-show. Ik vond het fascinerend en grappig hoe die mensen zich kwaad maakten en hun emoties niet in bedwang hadden. Inmiddels is dat saai geworden: je ziet emoties overal, vooral op tv. Ooit werd het uiten van emoties gezien als onvolwassen en primitief. Volwassenheid en beschaving betetekende: jezelf beheersen, je verstand volgen. Nu kijken we daar heel anders tegenaan. 'Je moet je gevoel volgen', 'Je moet het uiten'. Dat heeft misschien iets te maken met onze hang naar authenticiteit. We hebben de indruk dat iemand ‘echt’ is als ie z’n emoties toont. Je kunt dan moeilijk zeggen 'Rot op met je gevoel'. Emoties zijn een directe uiting van wat daarbinnen gebeurt. Misschien is het ook daardoor dat politici steeds vaker hun toevlucht nemen tot grof taalgebruik. Dat is immers een uiting van emotie en komt dus authentiek over.

De kunst van het authentiek overkomen wordt inmiddels tot in de perfectie doorgevoerd – en als ‘kunst’ is het, per definitie, niet authentiek. Denk maar aan Geert Wilders, die het woord ‘kopvoddentax’ lanceerde na een kleine hapering alsof ie het ter plekke bedacht, het welbestudeerde 'Pleur op' van Rutte, en het 'Doe eens normaal man'-spel van Wilders en Rutte dat bijna uitdraaide op een wedstrijdje ‘wie doet het meest spontaan’.

Blikvernauwing

Steeds meer mensen uiten zich fris-van-de-lever en ruw-van-de-tongriem, in het gewone leven en op TV. We leven in een soort constante Jerry Springer-show. Deze emotionele onzindelijkheid heeft tot gevolg dat we steeds minder oefenen in een belangrijke vorm van emotionele intelligentie: zelfbeheersing en impulscontrole. Ja, je zou het haast vergeten, maar het is niet emotioneel intelligent om alles ongecensureerd eruit te knallen. Het is infantiel, het is voor de medemens hinderlijk, en uiteindelijk ook voor jezelf. Want het líjkt heel vrij – wie houdt me tegen, ik heb recht op mijn gevoel! – maar in feite beperkt het je vermogen om werkelijke vrije keuzes te maken. Als je jezelf niet oefent in beheersing, ontneem je jezelf de kans te leren uitzoomen en zaken van meer kanten te bekijken.

Het hele idee dat emoties je ware zelf weerspiegelen, berust op een misvatting. Iedereen die zich weleens door emoties heeft laten meeslepen, weet dat je er de volgende dag vaak heel anders tegenaan kijkt. Emoties veroorzaken blikvernauwing: je kunt alleen nog dingen bedenken die de emotie bevestigen en waarmee je jezelf vaak nog verder opjut. De reflectie, het vermogen om verschillende opties af te wegen, het besef van de lange termijn en van andere mogelijke perspectieven, is op zulke momenten zeer beperkt. Keuzevrijheid, het kunnen regisseren van je eigen leven, staat en valt bij het vermogen om je eerste impuls te beheersen.

De tegenwerping dat ‘jezelf inhouden’ ongezond is of leidt tot zielloze rationaliteit is volstrekt onterecht. Juist vanuit je waarden, idealen, datgene waar je in gelooft heb je een ruimere blik, waarin ook ruimte is voor je relatie tot anderen en voor je belangen op langere termijn. Als je in de emotie schiet is er alleen de dwingendheid van het kleine kind, de korte-termijn-visie van de primitieveling. Gooi de volgende keer nu eens niet je emoties ‘eruit’, maar hou ze bij je en verdraag ze. Ja, dat is hard werk. Maar moet je eens opletten hoe je daarmee bij je  ‘authentieke’ kern komt.

 

Zijn met wat er is

Mindfulness betekent ongemak accepteren, niet repareren. Geen verlichting zonder shit.

 

Roos Vonk

Verlangend kijk ik naar een foto van een vrouw in een hangmat; haar ogen dicht, omringd door groen en bloeiende bloemen. Op de achtergrond een schattig prieeltje. De zon schijnt. Ze ligt met haar handen in haar nek, heerlijk ontspannen. “Live mindfully” staat er boven. ‘Doe mij zo’n mindful leven!’ denk ik; met zon, zonder zorgen, in een hangmat.

Maar klopt dat nou eigenlijk wel? vraag ik me het volgende moment af. Dit is iemand in een mooie omgeving die lekker vrij heeft. Ja duh, zo kan ik ook mindful zijn! Mindfulness betekent toch juist dat je met aandacht aanwezig bent in het hier-en-nu, ook als je niet wordt omringd door bloemen en fluitende vogels. Mindful aanwezig zijn op je werk in een overleg dat vast zit, probeer dát eens; in de regen als je op de fiets zit; en in je lichaam als je met verkrampte schouders achter de computer zit te stressen. Mindfulness is ook: presentie. Aanwezig zijn, met aandacht en alertheid. Als je dat echt kunt in een hangmat, dan ben je wel een zéér gevorderde, hoor.

De kneep is dat we dat allemaal niet zijn en de essentie van boeddhistische wijsheid vaak missen. We willen meditatief en verlicht zijn, omdat we daarmee negatieve gevoelens hopen te beheersen of overstijgen – terwijl het idee nu juist is dat we ongemak en gebrek accepteren als onlosmakelijk deel van de eb en vloed van het leven, in plaats van het te willen fiksen. We denken “O ja, mediteren” als we ons rot voelen – waarmee we er een remedie tegen misère van maken. Daarmee zetten we het paard achter de wagen, want mindful, beschouwend en meditatief zijn – hoe je het ook wilt noemen – vereist nu juist dat je het niet doet om iets te repareren. Het is meer een soort mentale hygiëne die je dagelijks – bij voorkeur op een vast tijdstip – moet onderhouden, net als tandenpoetsen.

Met onze Westerse behoefte aan beheersing en overwinning van al wat ons dwars zit, hebben we er een kunstje van gemaakt, een techniek om geluk te bereiken. Maar “zijn met wat er is” betekent juist ook: zijn met de tegenslag, onrechtvaardigheid, afwijzing, onzekerheid en mislukking die óók bij het leven hoort. ‘Verlichting’ zonder dat alles is een spirituele bypass, een short-cut waarbij je de essentie doodleuk overslaat.

De crux vind ik mooi samengevat in – grappig genoeg – twee Amerikaanse no-nonsense zegswijzen. 1: Shit happens. Het hoort erbij, en wil je werkelijk met twee benen in het heden staan, dan moet je je onvrede even liefdevol omarmen als de zonnige hangmat. Voluit aanwezig zijn bij al wat er is, ook dat wat je niet bevalt. En 2: There’s no such thing as a free lunch. Geen rijkdom zonder werk, geen plezier zonder geweten, geen aanbidding zonder opoffering, zei Ghandi. En geen verlichting zonder shit.

Wil je je gewoon lekker voelen, ja dán kun je juist beter je ogen sluiten voor een groot deel van wat er om je heen gebeurt in de wereld. Dat is immers vaak geen rozengeur en manenschijn. Wake up and smell the coffee: mindfulness is juist de kunst om werkelijk ‘wakker’ en aanwezig te blijven in de volle, verontrustende werkelijkheid.

 

Een bewerking van deze column en andere bespiegelingen van Roos Vonk over acceptatie en 'zijn met wat er is', zijn verschenen in haar nieuwe bundel O nee, dit gaat over mij.

Het impostor-probleem

"Op een dag ontdekken ze dat ik dit eigenlijk niet kan"

Roos Vonk*

De meeste mensen werken op een functieniveau waarvoor hun capaciteiten te laag zijn. Dat is althans het logische eindresultaat van de gedachtengang van managementauteur Laurence Peter naar wie het Peter Principle is genoemd: In een hiërarchie maken mensen promotie zolang ze goed functioneren; zodra ze niet meer goed functioneren, blijven ze zitten waar ze zitten. Gedreven door ambitie, en niet gehinderd door kennis van hun beperkingen, zijn ze doorgegroeid tot boven hun kunnen. Als collega, ondergeschikte of als klant kennen we allemaal de gevallen van klungelarij die het gevolg zijn van deze zelfoverschatting.

Tegelijkertijd is er een ander fenomeen dat we óók allemaal kennen, uit de eerste hand of via anderen: mensen kunnen verschrikkelijk twijfelen aan zichzelf: Kan ik het wel waarmaken? Wie ben ik om mijn medewerkers te vertellen wat ze moeten doen? Vaak zit daar de gedachte achter: Ik kan dit eigenlijk niet écht en op een kwade dag val ik door de mand.

Omdat deze gedachte vaker voorkomt bij vrouwen, noem ik dit het Petra-principe. In psychologie-jargon heet het impostor-fenomeen: het idee dat je eigenlijk een bedrieger (‘impostor’) bent; dat je keihard moet knokken en op je tenen lopen om dat te verbergen; en dat al die andere mensen precies lijken te weten wat ze doen, hun taken perfect aan kunnen en hooguit af en toe zuchten over de klunzigheid van hun collega’s. Misschien is het zelfs zo dat veel vrouwen hierdoor een functie láger zitten dan ze aan kunnen, uit angst dat ze te hoog zitten. Mijn secretaresse bijvoorbeeld heeft een academische graad en werkt ver onder haar kunnen. Ik heb haar aangeboden meer verantwoordelijkheden op zich te nemen en navenant meer te verdienen, maar ze zei: Laat mij nou maar gewoon dit doen, daar ben ik happy mee; anders word ik onzeker en ga ik steeds twijfelen of ik het wel waar kan maken.

Maar niet alleen vrouwen hebben er last van: minstens 70% van alle werknemers ervaart op een bepaald punt in z’n carrière impostor-gedachten**. Kern daarvan is dat men zich niet authentiek voelt: alsof je een show opvoert waarin je speelt dat je succesvol en getalenteerd bent. Het verhaal gaat dat sir Arthur Conan Doyle een grap uithaalde met twaalf mensen die hij bewonderde. In een telegram schreef hij: ‘Vlucht! Alles is uitgekomen’. Zes van de twaalf ontvangers vluchtten daarop het land uit.

Het is vast een broodje aap, maar het illustreert dat ook mensen waar we tegenop kijken zelf vaak denken dat ze het ‘faken’. En misschien is dat ook wel het probleem: we doen allemaal aan zelfpromotie en verkopen onszelf als slim, succesvol en bijdehand. Zo maken we elkáár allemaal wijs dat we knetterend en spetterend bezig zijn.

Ik vrees dat dit creëren van ‘plaatjes’ dankzij sociale media alleen maar erger is geworden. Veel twintigers hebben het idee dat vergelijkbare anderen – vrienden, collega’s, studiegenoten – alles voor elkaar hebben, afgaande op bijvoorbeeld hun Facebook-profielen. Vroeger waren mensen die het helemaal gemaakt hadden Bekende Nederlanders – een klasse apart waar je tegenop kon kijken zonder te denken “Dat moet ik ook bereiken”. Tegenwoordig lijken gewone mensen al zoveel bereikt te hebben. Dat kan frustrerend zijn en het kan onrealistische verwachtingen wekken over wat haalbaar is in het gewone leven. In de woorden van een van de hoofdpersonen in de documentaire “de BV Ik”: “Als ik eraan denk dat ik heel gewoon ben, heb ik het gevoel dat ik m’n leven aan het verpesten ben.”

Misschien is het dan geruststellend te bedenken: we zijn allemaal maar heel gewoon, en we doen allemaal een beetje alsof we een succesnummer zijn. Ook dat is heel gewoon. 

 

Accepteren

Minder leed door accepteren en verdragen: acceptance & commitment

Roos Vonk

Als puber op de middelbare school ontwikkelde ik een panische angst voor spreken in het openbaar. Het besef dat iedereen mij aankeek maakte dat ik bloosde tot aan mijn kruin en alleen maar wilde verdwijnen. Toen ik op zeker moment aan de beurt was voor een spreekbeurt over een boek, wist ik me geen raad. Ik overwoog onder een auto te lopen zodat ik in het ziekenhuis zou liggen, of om vooraf thuis de fles sherry van mijn ouders leeg te drinken. Uiteindelijk durfde ik geen van beiden en zei tegen mezelf: Nou goed, je staat daar en je krijgt een knalrood hoofd; en iedereen ziet het, en je voelt het gloeien en het zal verschrikkelijk zijn! Maar je kunt dan evengoed toch iets vertellen over dat boek.

Waar iedereen mij nogal stoer vond omdat mijn spreekbeurt ging over Ik Jan Cremer – wat in die dagen nogal pikant werd gevonden –, was ik zelf enkel opgelucht. In de jaren daarna heb ik deze truc nog vaak toegepast bij spreekmomenten, en heel geleidelijk ging mijn spreekangst over. Terugkijkend besef ik nu dat ik als onzekere puber dezelfde ontdekking deed als Stephen Hayes, die er later een prachtige theorie en therapie-methode (acceptance and commitment therapy) bij bedacht. Ook Hayes was onzeker; hij durfde geen meisjes aan te spreken. Maar strategieën die hij bedacht om het zweten en stamelen te beheersen, maakten het alleen maar erger. Hij was immers niet alleen meer bang om een meisje uit te vragen, maar óók nog dat hij zou gaan zweten en stamelen. Totdat hij bedacht: dat gaat gewoon gebeuren, en ik zal me verschrikkelijk voelen, maar ik vraag haar toch.

Bedenk eens wat voor dingen je allemaal doet om negatieve gevoelens te beheersen. Hebben die het gewenste effect? Meestal niet. Onzekere mensen voelen zich een nóg grotere loser als het niet lukt zich zelfverzekerd te voelen, mensen die piekeren gaan extra piekeren over hoe ze van dat gepieker af komen, mensen met werkstress raken nog meer in de stress van pogingen om meer rusttijd te winnen.

Ons probleem, zegt Hayes, is taal. Met taal kun je verwijzen naar iets dat er niet is. Dankzij taal kun je denken aan je lezing of spreekbeurt en bij voorbaat al zenuwachtig zijn. Dankzij taal kun je nog urenlang kwaad blijven over een streek van je collega, terwijl de collega en de streek allang buiten je blikveld zijn. Typerend voor emoties is dat ze verdwijnen zodra de prikkel weg is die de emotie oproept, maar dankzij onze mentale, talige activiteiten kan die prikkel dagenlang vooraf en naderhand in beeld zijn. Daarmee verlengen we ons lijden – onnodig, want het effect is zelden dat het er beter van wordt.

De doodnormale reacties van doodnormale mensen zijn hierdoor uiteindelijk vaak destructief en ongezond, zegt Hayes: doordat we negatieve ervaringen willen vermijden, gaan we ons neurotisch en vermijdend gedragen in plaats van datgene te doen wat we eigenlijk willen of waar we in geloven. Het mooie is dat we dit kunnen overwinnen dankzij iets anders typisch menselijks: het vermogen onszelf van buitenaf te zien. Met dit meta-zelf kunnen we besluiten ons gebloos, gepieker, gestress of wat het ook is domweg te aanschouwen en verdragen. Te doen wat ons te doen staat en te accepteren dat we ons op dat moment slecht zullen voelen. Het lijkt vaak alsof ons gevoel dicteert dat we iets onaangenaams móeten vermijden, maar de grap is: dat moet helemaal niet. Natuurlijk, het kan verschrikkelijk zijn om te zweten en blozen, om pijnlijke gesprekken of juist pijnlijke stiltes te verdragen, de waarheid te zeggen of juist je mond te houden – maar hé, je gaat er niet dood van. En waar je niet dood van gaat …  Het zal vele nieuwe wegen voor je openen, probeer maar eens!