Roos Vonk*
De meeste mensen werken op een functieniveau waarvoor hun capaciteiten te laag zijn. Dat is althans het logische eindresultaat van de gedachtengang van managementauteur Laurence Peter naar wie het Peter Principle is genoemd: In een hiërarchie maken mensen promotie zolang ze goed functioneren; zodra ze niet meer goed functioneren, blijven ze zitten waar ze zitten. Gedreven door ambitie, en niet gehinderd door kennis van hun beperkingen, zijn ze doorgegroeid tot boven hun kunnen. Als collega, ondergeschikte of als klant kennen we allemaal de gevallen van klungelarij die het gevolg zijn van deze zelfoverschatting.
Tegelijkertijd is er een ander fenomeen dat we óók allemaal kennen, uit de eerste hand of via anderen: mensen kunnen verschrikkelijk twijfelen aan zichzelf: Kan ik het wel waarmaken? Wie ben ik om mijn medewerkers te vertellen wat ze moeten doen? Vaak zit daar de gedachte achter: Ik kan dit eigenlijk niet écht en op een kwade dag val ik door de mand.
Omdat deze gedachte vaker voorkomt bij vrouwen, noem ik dit het Petra-principe. In psychologie-jargon heet het impostor-fenomeen: het idee dat je eigenlijk een bedrieger (‘impostor’) bent; dat je keihard moet knokken en op je tenen lopen om dat te verbergen; en dat al die andere mensen precies lijken te weten wat ze doen, hun taken perfect aan kunnen en hooguit af en toe zuchten over de klunzigheid van hun collega’s. Misschien is het zelfs zo dat veel vrouwen hierdoor een functie láger zitten dan ze aan kunnen, uit angst dat ze te hoog zitten. Mijn secretaresse bijvoorbeeld heeft een academische graad en werkt ver onder haar kunnen. Ik heb haar aangeboden meer verantwoordelijkheden op zich te nemen en navenant meer te verdienen, maar ze zei: Laat mij nou maar gewoon dit doen, daar ben ik happy mee; anders word ik onzeker en ga ik steeds twijfelen of ik het wel waar kan maken.
Maar niet alleen vrouwen hebben er last van: minstens 70% van alle werknemers ervaart op een bepaald punt in z’n carrière impostor-gedachten**. Kern daarvan is dat men zich niet authentiek voelt: alsof je een show opvoert waarin je speelt dat je succesvol en getalenteerd bent. Het verhaal gaat dat sir Arthur Conan Doyle een grap uithaalde met twaalf mensen die hij bewonderde. In een telegram schreef hij: ‘Vlucht! Alles is uitgekomen’. Zes van de twaalf ontvangers vluchtten daarop het land uit.
Het is vast een broodje aap, maar het illustreert dat ook mensen waar we tegenop kijken zelf vaak denken dat ze het ‘faken’. En misschien is dat ook wel het probleem: we doen allemaal aan zelfpromotie en verkopen onszelf als slim, succesvol en bijdehand. Zo maken we elkáár allemaal wijs dat we knetterend en spetterend bezig zijn.
Ik vrees dat dit creëren van ‘plaatjes’ dankzij sociale media alleen maar erger is geworden. Veel twintigers hebben het idee dat vergelijkbare anderen – vrienden, collega’s, studiegenoten – alles voor elkaar hebben, afgaande op bijvoorbeeld hun Facebook-profielen. Vroeger waren mensen die het helemaal gemaakt hadden Bekende Nederlanders – een klasse apart waar je tegenop kon kijken zonder te denken “Dat moet ik ook bereiken”. Tegenwoordig lijken gewone mensen al zoveel bereikt te hebben. Dat kan frustrerend zijn en het kan onrealistische verwachtingen wekken over wat haalbaar is in het gewone leven. In de woorden van een van de hoofdpersonen in de documentaire “de BV Ik”: “Als ik eraan denk dat ik heel gewoon ben, heb ik het gevoel dat ik m’n leven aan het verpesten ben.”
Misschien is het dan geruststellend te bedenken: we zijn allemaal maar heel gewoon, en we doen allemaal een beetje alsof we een succesnummer zijn. Ook dat is heel gewoon.
* Deze column is verschenen in het boek van Roos Vonk, Collega’s en andere ongemakken (2015, Maven Publishing).
** Clance, P. R. (1985). The impostor phenomenon: Overcoming the fear that haunts your success. Atlanta, Ga.: Peachtree Publishers.