Alle berichten van Roos Vonk

Stereotypen en de illusoire correlatie

Waarom minderheden altijd extra moeten oppassen

Roos Vonk

Mogen we Onno Hoes aanrekenen dat hij het homo-huwelijk een slechte naam bezorgt? Nee: Joyce Diehl heeft gelijk, er zijn zoveel bekende hetero’s – bijvoorbeeld politici, voetballers – die even geestdriftig buiten de pot hebben gepiest. Is het denkbaar dat de amoureuze capriolen van Hoes de beeldvorming van homo’s beïnvloeden? Jazeker, dat wel. In die zin heeft Paul Hekkens best een punt. Niet dat we dat Hoes mogen verwijten; het heeft meer te maken met de onvolkomenheden van het menselijk brein.

In een klassiek sociaal-psychologisch experiment* kregen deelnemers een reeks beschrijvingen te lezen van 36 personen uit twee groepen. 24 personen hoorden tot groep A, 12 hoorden tot groep B. Groep B was dus in de minderheid. Van elke persoon werd één beschrijving gegeven. 24 beschrijvingen waren positief (bijvoorbeeld: John geeft zijn moeder een bos bloemen), 12 waren negatief (Peter schopt de hond). Deze beschrijvingen werden als volgt verdeeld over de leden van groep A en B:

                 positief        negatief       totaal

groep A       16              8                24

groep B       8                4                12

totaal         24              12               36

 Van groep A werden dus 16 leden positief beschreven en 8 leden negatief; van groep B werden 8 leden positief beschreven en 4 leden negatief. U ziet dat er bij deze combinatie geen enkel verband is tussen de groep waartoe iemand hoort en de informatie die werd gegeven: in beide groepen is de verhouding tussen positieve en negatieve groepsleden 2:1.

In het onderzoek werden alle beschrijvingen lukraak door elkaar gepresenteerd. Na afloop werd gevraagd hoeveel positieve en hoeveel negatieve beschrijvingen er waren gegeven over groep A en B. Het bleek dat de deelnemers het aantal negatieve beschrijvingen over groep B overschatten. Ze dachten dat de leden van groep B in verhouding vaker negatief waren beschreven dan de leden van groep A. Als gevolg daarvan was hun indruk van groep B negatiever dan van groep A. Kortom, de deelnemers zagen een verband tussen het groepslidmaatschap (A vs. B) en de kenmerken van de groepsleden (positief vs. negatief). Omdat dit verband in feite niet bestaat, wordt het de illusoire correlatie genoemd.**

Dit illusoire-correlatie-effect ontstaat wanneer de leden van een groep (in dit geval groep B) en een bepaald soort informatie (in dit geval negatief gedrag) beiden in de minderheid zijn: allebei komen ze relatief weinig voor. Op het moment dat die twee samen voorkomen (bij bovenstaande opzet gebeurt dat vier keer), valt dat op (‘paired distinctiveness’). Het aantal leden van een minderheidsgroep met een kenmerk dat weinig voorkomt (in dit geval een negatief kenmerk) wordt hierdoor overschat.

Dit effect biedt een verklaring voor negatieve stereotypen over minderheden, omdat (a) de meeste mensen minder vaak leden van minderheden dan van meerderheden tegenkomen, en (b) negatief gedrag minder vaak voorkomt dan positief gedrag: mensen gedragen zich in het algemeen vriendelijk en aardig, ze betalen voor hun boodschappen, ze beroven geen oude dametjes en ze zoenen met hun eigen partner. Negatief gedrag is dus veel minder frequent. Wanneer je nu een paar keer negatief gedrag waarneemt bij een lid van een minderheidsgroep (bijvoorbeeld delinquent gedrag of overspel), leidt dat tot een overschatting van het aantal keren dat deze combinatie voorkomt, en tot een negatief oordeel over de betreffende groep. Hetzelfde gedrag van een lid van een meerheidsgroep wordt niet overschat, doordat in dat geval geen sprake is van gezamenlijke (paired) distinctiviteit. Zo kan het opvallen dat bij misdrijven relatief vaak allochtonen zijn betrokken. Dat de daders van misdrijven bijna altijd mannen zijn, dat valt minder op want mannen vormen geen minderheidsgroep. Evenzo is een overspelige homo een voorbeeld van twee distinctieve gegevens (overspel + homo), terwijl een overspelige Jan-met-de-pet ons veel minder de indruk geeft dat Jannen-met-de-pet het in het algemeen niet zo nauw nemen met de huwelijkstrouw.

Het illusoire-correlatie-effect kan negatieve stereotypen over minderheden veroorzaken; en het kan vooral deze stereotypen bevestigen en versterken wanneer ze eenmaal bestaan. Helemaal los van de vraag of homo’s feitelijk minder monogaam zijn dan hetero’s, en of dat eigenlijk erg is als twee echtelieden ermee instemmen, betekent dit: door de manier waarop mensen zich een beeld vormen van sociale groepen, zou het gefoezelevoos van Onno Hoes inderdaad onevenredig kunnen bijdragen aan de beeldvorming van homo’s.

Zwijgen is instemmen

Zeg jij iets tegen seksisme of racisme?

Als je geen partij wilt kiezen, dan hou je je mond. Je bemoeit je er niet mee. Door te zwijgen blijf je neutraal. Het lijkt de veiligste weg  tussen het gekrakeel van de mensen met uitgesproken meningen. Hoor je bij de meer gematigde middenmoot, die we hard nodig hebben in onze gepolariseerde samenleving, dan heb ik slecht nieuws: zwijgen is niet neutraal. Wie zwijgt stemt toe.

Dat gebeurt al op kleine schaal, bijvoorbeeld wannneer we onze bezwaren inslikken bij iemand die ons iets opdringt waar we eigenlijk geen zin in hebben. Of iemand die een foute grap maakt over vrouwen of een andere minderheidsgroep. “Ik zou het niet pikken!”, zeggen we vaak tegen anderen. Maar als het erop aankomt en we zelf in de situatie zitten, zijn de meesten van ons toch gewoon goeierds die het bewaken van de harmonie en de gezelligheid belangrijker vinden dan opkomen voor onszelf en onze waarden. “Ach, zo erg is het ook weer niet”, zeggen we dan tegen onszelf.

Dat is heel spijtig, want door je eigen meegaandheid voor jezelf recht te praten, vertel je jezelf dat jouw zwijgen prima is. En, nog belangrijker: door gewillig mee te bewegen en vriendelijk te lachen, creëer je zelf actief een werkelijkheid waarin het patroon zich gemakkelijker kan herhalen, ook doordat jouw reactie die ander een boodschap geeft: het is oké, het kan. Het gevolg is dat je onwenselijk gedrag van anderen in stand helpt houden, zoals onbeschoft gedrag, of seksisme en racisme.

Zo werd in een onderzoek* vastgesteld dat vrouwelijke deelnemers dáchten dat ze er iets van zouden zeggen als een man in hun bijzijn een seksistische opmerking maakte. De meesten deden dit echter niet toen ze daadwerkelijk in die situatie kwamen. Juist degenen die het belangrijk vonden om seksistisch gedrag te bestrijden, bleken de seksist (in werkelijkheid een handlanger van de onderzoekers) zelfs positiever te beoordelen en als minder seksistisch te zien: het viel best mee wat ‘ie zei. Hiermee rechtvaardigden ze hun eigen zwijgen.

Vergelijkbare resultaten zijn gevonden voor racisme. Mensen verwachten boos te worden en iemand uit de weg te gaan die zich racistisch uitlaat, maar als ze het meemaken reageren de meesten anders dan ze denken.**

Doordat mensen vaak ook op elkaar letten om te bepalen of iets kan en mag, ontstaat zo een situatie waarin iedereen denkt (inclusief de ‘dader’): blijkbaar kun je dit soort dingen gewoon zeggen. Het zwijgen kan op die manier de tolerantie voor dit soort gedrag vergroten. Iets wat begint bij één individu die niet durft of het gezellig wil houden, kan zo uiteindelijk grote gevolgen hebben. Hetzelfde geldt voor ander ongewenst gedrag, zoals pesten: de zwijgende meerderheid kan hier hét verschil maken. Niet voor niets zijn succesvolle interventieprogramma's*** juist daarop gericht.

Ja, zwijgen is soms goud. Maar je uitspreken op een moeilijk moment, opstaan voor je overtuigingen als het eng is, dát is platina. Kom je weer eens in zo'n situatie, denk dan aan het mooie citaat van Edmund Burke:  Er is maar één ding nodig om het kwade te laten zegevieren: goedwillende mensen die niets doen.

Kadootjes kiezen

We willen graag kado's geven met een hoge wow-factor, maar de ontvanger is daar niet altijd zo blij mee als wij zelf.

Waar maak je iemand blij mee? 

Bij het kiezen van kadootjes is het handig als je goed kunt inschatten waarmee je de ander blij maakt. Het slechte nieuws is dat de meeste mensen hier niet veel van kunnen. Ze zijn slecht in het lezen van de gedachten van anderen en rederen teveel vanuit zichzelf; ze weten zelfs van hun eigen partner vaak niet waar die van houdt; ze nemen ten onrechte aan dat anderen hun meningen en voorkeuren delen; en ze overschatten de mate waarin hun goede bedoelingen voor anderen waarneembaar zijn.

Dat belooft niet veel goeds als het gaat om de keus van kadootjes bij bruiloften, verjaardagen, kerst en Sinterklaas. Als ontvangers van goedbedoelde geschenken weten we allemaal hoe je in je maag kunt zitten met lelijke ornamenten die altijd weer tevoorschijn moeten komen als de gever op bezoek komt, doorgeef-kado’s, en wat je eigenlijk bedoelt met “Goh wat apart!” na het uitpakken van een cadeau.

Wow-factor

Nu is het fijne van kado’s dat mensen verlanglijstjes hebben. Anders dan in de meeste situaties kunnen mensen heel expliciet aangeven wat ze willen, dus hoeven de welbekende menselijke gebreken niet in de weg te staan. Maar... die verlanglijstjes worden nu juist vaak genegeerd. Gevers vinden het onpersoonlijk. Ze zijn bang dat het wordt opgevat als een teken dat ze zelf niets leuks konden bedenken; dat ze de ontvanger niet goed genoeg kennen of geen zin hadden om erover na te denken. Een zelfbedacht kado kost meer tijd en aandacht. En het gaat immers om het gebaar!

Daar komt bij dat gevers een sterke voorkeur blijken te hebben voor kado's die een duidelijk enthousiaste, blij verraste reactie oproepen bij de ontvanger op het moment van uitpakken: kado's met een hoge wow-factor. Als je iemand iets van het verlanglijstje geeft is dat uiteraard niet zo verrassend. Deze voorkeur is vooral sterk wanneer gevers weten dat ze erbij zullen zijn op het moment van uitpakken. Zijn ze er niet bij, dan wordt die voorkeur voor zwakker. Het is dus eigenlijk een beetje egoïstisch.

Geld geven

Inderdaad blijkt uit een serie onderzoeken dat ontvangers niet per se blijer zijn met dat soort originele kado's. De onderzoekers vroegen mensen om terug te denken aan een bruiloft of verjaardag waarvoor ze zelf een kado hadden bedacht of juist het verlanglijstje hadden gevolgd. Als gever bleken mensen de indruk te hebben dat hun zelfbedachte geschenken werden gezien als meer attent en persoonlijk dan kado’s uit het lijstje. Maar wanneer aan ontvangers werd gevraagd om terug te denken aan hun kado’s, bleek juist het omgekeerde: kado’s uit het lijstje werden hoger gewaardeerd en gezien als meer persoonlijk. De enige uitzondering daarop was als ze ongevraagd geld kregen; dat werd altijd gewaardeerd, terwijl gevers dat juist zien als het meest onpersoonlijke kado dat er bestaat.

Deze resultaten illustreren wel heel mooi de hardnekkigheid van onze menselijke gebreken. We hebben allemaal de ervaring van het krijgen van zelfbedachte kado’s waarvan we denken “wat moet ik daar nu mee?” We weten ook dat we dat niet eerlijk zeggen tegen de gever. En toch komen we omgekeerd niet op het idee dat ook ónze zelfbedachte geschenken dit lot ondergaan. Het voelt anders, want we hebben er zo ijverig over nagedacht en we bedoelen het zo goed. We zien niet dat dat ook geldt voor die anderen die ons met hún meest liefdevol bedoelde bedenksels opzadelen.

De conclusie is simpel: hou je aan het lijstje. Bij twijfel: denk goed na over de laatste keer dat jij een kado kreeg waar je niet om had gevraagd. Voor de ontvangers hebben de onderzoekers ook een tip: vraag maar één kado. Gevers vatten dat op als een teken dat ze niet zelf iets anders moeten verzinnen.

Spijt en de simulatie-heuristiek

Had ik maar...

Een deelnemer aan de Miljoenenjacht van de Postcodeloterij vergiste zich en drukte op de verkeerde knop. Hij ging naar huis met € 125.000,- maar hij liep 5 miljoen mis. Waarom is hij niet gewoon blij met die € 125.000,-?

Stel je voor dat je naar Schiphol moet. Je twijfelt of je met de trein of auto zult gaan; na rijp beraad kies je de trein omdat je geen file-oponthoud wilt riskeren. Er is een treinstoring waardoor je meer dan een uur te laat arriveert. Je mist je vliegtuig. Het scheelde maar weinig, want je vliegtuig is veel te laat vertrokken en is nét twee minuten de lucht in. Je frustratie is compleet als je ook nog hoort dat er geen files zijn geweest, dus met de auto zou je het wel hebben gehaald.

Mensen die zich verplaatsen in dit verhaal hebben meer de pest in wanneer het vliegtuig te laat is en ze het dus nét missen dan in een versie van het verhaal waarin het vliegtuig gewoon op tijd is vertrokken. Ook balen ze meer wanneer ze de auto als alternatief hebben overwogen dan in een versie waar de trein de enige optie is. Met een paar kleine varianten in het scenario baal je veel minder: het vliegtuig vertrok op tijd, je gaat altijd met de trein. In alle gevallen is het resultaat hetzelfde: je hebt het vliegtuig gemist. Het maakt niks uit of dat met 1 minuut of 1 uur is, het maakt ook niks uit of er files waren. Maar voor het gevoel maakt het héél veel uit. Dat komt door de zogenoemde simulatieheuristiek.

Of je ergens spijt van hebt, wordt voor een groot deel bepaald door hoe makkelijk je je een alternatief scenario kunt voorstellen (simuleren in je gedachten). Doordat het vliegtuig vertraging had, en doordat je de auto serieus hebt overwogen, is het heel makkelijk je voor te stellen dat je het vliegtuig wél gehaald zou hebben. Je hoeft maar een klein detail te veranderen in het hele scenario om het vliegtuig wel te halen. Dit geeft een knagend gevoel van “Had ik nou maar...”. Het alternatieve scenario met een happy end is zó makkelijk beschikbaar in je brein dat je er steeds aan denkt, en het vergelijkt met het feitelijke verloop.

De Postcodeloterij dankt overigens haar succes aan dit principe: Mensen spelen mee omdat ze voorzien dat ze heel erg gaan balen als de prijs op hun postcode valt en ze niet mee hebben gedaan. Doordat je al woont op dat adres, is het makkelijk voorstelbaar dat je gewonnen had. Als je maar mee had gedaan. De Postcodeloterij maakt daar heel lelijk gebruik van in haar werving.

Dankzij de simulatieheuristiek kwellen we onszelf heel wat af met “if only”-gedachten en is het vaak moeilijk te accepteren dat het gaat zoals het gaat. Ook de Miljoenenjacht-deelnemer is hier slachtoffer van. Hij was van plan om op de gok-knop te drukken, dus het is voor hem héél makkelijk voorstelbaar dat hij drukte wat hij bedoelde en met vijf miljoen naar huis ging – althans, nu bekend is dat er inderdaad vijf miljoen in zat. Als er niks in had gezeten, dan was hij natuurlijk juist superblij – ook dankzij de simulatieheuristiek – dat ie zich had vergist.

Het voorbeeld illustreert mooi de uitspraak van Boeddha, dat de mens vooral zijn eigen lijden veroorzaakt. De man had lekker kunnen genieten van zijn € 125.000,- en nu lijdt hij. Dat lijden wordt nog erger, want de hele tijd dat hij met deze miljoenenclaim bezig is, is zijn aandacht gericht op wat hij is misgelopen. En dan gaat er nog een boeddhistisch principe meespelen: alles waar je aandacht aan geeft, dat wordt sterker. Het pure bezig zijn met deze miljoenenclaim gaat ervoor zorgen dat hij nóg meer baalt – ongeacht de uitslag van het strijden. Want mensen worden niet gelukkig van wat ze hebben, maar van wat ze doen. Je kunt met minder geld meer geluk hebben, als je weet hoe je het uit moet geven. Accepteren dat het soms tegenzit en kijken naar wat je wél hebt is daar een belangrijk onderdeel van.

Een ingreepje

Mannen, kom op, laat je helpen

Op 18 oktober was het wereld-vasectomie-dag: aanleiding voor zoveel mogelijk mannen om zich te laten steriliseren. Dat kan vandaag de dag snel en vrijwel pijnloos. En het is nodig, want door alle mensen met hun wensen zijn we de aardbol al ruim ontgroeid. We moeten krimpen.

Toen ik hoorde over een uroloog die de wereld rondreist om mannen – en daarmee de hele wereld – te helpen, dacht ik onwillekeurig terug aan mijn hond toen die 10 maanden oud was. Er was een loops teefje in de buurt. Als ze in de buurt was – hij rook dat door muren en ramen heen – werd hij hysterisch van verlangen. Hij racete als een dolle door het huis en had nergens meer interesse in. Op een avond laat toen hij haar weer had geroken, zag ik me uiteindelijk genoodzaakt met hem naar de dienstdoende nachtdierenarts te gaan, want hij was niet tot bedaren te brengen. Hij kreeg een tranquilizer. Eenmaal thuis, wankelend op zijn pootjes, huilde hij nog de nacht in om het teefje.

Een paar dagen later togen we naar de dierenarts om hem te laten castreren. De dierenarts en de assistentes lachten toen we binnen kwamen: “Hoogste tijd voor deze meneer!” Plaatsvervangend keek ik helemáál niet uit naar de ingreep en vroeg wat er zo grappig was. Dat was de verslaggeving van de nachtdierenarts, die had geschreven: “extreem geile hond”.

De hond kwam tot bedaren en maakt het uitstekend. Zou het voor een heleboel mannen niet fijn zijn als ze een dergelijk ingreepje lieten doen?* Om te beginnen is het voor de man heel gezond. Gecastreerde mannen kunnen wel twintig jaar langer leven dan mannen met ballen. Testosteron zorgt ervoor dat je korter leeft en is ook dé reden dat mannen minder oud worden dan vrouwen.

Maar los daarvan: Denk eens aan de rust die het zou brengen! Denk eens aan wat mannen allemaal doen voor seks! Op de middelbare school was het al opvallend dat jongens zo enorm bezig waren met seks en zich vreselijk uitsloofden om het te krijgen, tevergeefs meestal. Bij volwassen mannen ziet het er wat anders uit, maar zoveel anders is het eigenlijk niet. Ze vertellen wat voor belangrijk werk ze doen, wat een interessant leven ze leiden en tegenwoordig zelfs hoe ze van koken houden, om aan seks te komen. Ze trainen zich suf in de sportschool, werken zich op tot ze kunnen zeggen dat ze zoveel man “onder zich hebben”, of rijden in dure auto’s om aan seks te komen. In de woorden van consumentenpsycholoog Geoffrey Miller: “Als je een opzichtige auto ziet rijden waaruit luide muziek klinkt, ga er dan maar vanuit dat er een mannetje in de paringsrijpe leeftijd achter het stuur zit.” 

Als ze een vrouw hebben, dan luisteren ze naar haar verhalen, ze helpen mee in huis en gaan mee naar het winkelcentrum (voor een man een giga-stressvolle tijdbesteding), om aan seks te komen. En vaak helpt dat allemaal niet eens. Want de ironie is: vrouwen willen het liefst seks met mannen die moeilijk of zelfs onmogelijk zijn en niet zo hun best doen. Vrouwen houden ook niet zo van die seks-mindedness, dus moeten mannen ook nog eens strandwandelingen maken en kaarsjes aansteken, en verhullen dat het om de seks te doen is – alsof het al niet moeilijk genoeg is!

Ook voor andere diersoorten is het een gedoe. Octopussen vechten soms tijdens de seks met seksegenoten die ook willen. Toch handig om veel armen te hebben dan. Concurrenten die niet zo sterk zijn, hebben een andere tactiek: zij doen zich voor als vrouwtjes-octopus en komen zogenaamd casual voorbij dobberen, tralala, en in een onoplettend moment steken ze gauw hun paararm uit naar de begeerde vrouw. Hagedissen en inktvissen doen zich ook voor als vrouw, en mensenmannen die niet zo stoer zijn trouwens ook; zij zetten zichzelf als vrouw op dating- en chat-sites om met vrouwen in contact te komen en intieme ontboezemingen aan hen te ontlokken.  

Denk eens aan de tijd en de energie die mannen kunnen besparen. Of toch geen goed idee? Dan zouden ze ook niet meer willen presteren, winnen, targets halen, dure dingen kopen, hogerop komen – afijn, de hele economie zou stil staan, zonder de mannelijke seks-drive.

Agressie en narcisme

Gekwetste ego's

Kickbokser Badr Hari is "van jongsaf op het schild gehesen", zegt het psychologisch rapport dat de rechtbank gebruikte bij de beoordeling van zijn agressieve daden. Hij is gevoelig voor krenkingen en voor kritiek. Hij heeft narcistische trekken, versterkt door zijn succes als sporter en zijn BN'er-status.1

Badr Hari is niet de enige bij wie narcisme is gerelateerd aan agressie. Een gekwetst ego gaat vaak schuil achter een ogenschijnlijk hoge zelfwaardering die je zou kunnen zien als een geval van overcompensatie: onzeker van binnen, waardoor iemand onbewust het zelfvertrouwen opklopt.2 Zulke mensen kunnen agressief reageren als hun ego wordt bedreigd.3 Dat kan overigens ook heel goed verbale agressie zijn, of sluwe manipulaties om iemand te dwarsbomen of het leven zuur te maken.

Er zijn aanwijzingen dat dit verschil tussen zelfwaardering aan de 'buitenkant' versus 'binnenkant' een rol speelt bij narcisme: ogenschijnlijk zijn narcisten wel erg (té) voldaan over zichzelf, maar mogelijk overschreeuwen ze hiermee een kwetsbare binnenkant.4

Naast zelfoverschatting en zelfbewondering wordt narcisme meestal ook gekenmerkt door charme in het contact met anderen, maar ook egoïsme en gebrek aan empathie – hetgeen natuurlijk niet bevorderlijk is voor compassie of schuldgevoel tegenover de slachtoffers. Narcistische zelfwaardering is volgens sommige onderzoekers niet solide en stabiel, niet geworteld in een basisgevoel van zelfacceptatie. De zelfwaardering is kwetsbaar, en daar zit de angel als het gaat om agressie. Als mensen het gevoel hebben dat hun zelfwaardering wordt bedreigd – als ze bijvoorbeeld door anderen belachelijk worden gemaakt, kritiek krijgen of worden afgeschilderd als sufferds – kan dat vijandigheid en wraakgevoelens oproepen. Onderzoek5 heeft laten zien dat dat met name geldt voor mensen met een hoge zelfwaardering, en dan vooral wanneer die  afhankelijk is van externe bronnen, zoals succes en bevestiging door anderen.

Narcisme is een speciaal geval van dergelijke kwetsbare zelfwaardering. Narcisten vinden zichzelf belangrijk, hebben een grote behoefte aan bewondering en vinden dat ze superieur zijn aan anderen. Vooral zij reageren agressief en wraakzuchtig wanneer hun opgeblazen zelfbeeld wordt bedreigd door bijvoorbeeld kritische opmerkingen of wanneer ze niet de erkenning krijgen die ze menen te verdienen.6 Voor een deel komt dit doordat narcisten sterke zelfpresentatie-motieven hebben: ze vinden het belangrijk dat anderen een goed beeld van hen hebben. Dat is hun primaire interpersoonlijke doel, en daardoor ontstaat gauw conflict en vijandigheid in de interactie met anderen.7 Ook blijken narcisten er een agressievere rijstijl op na te houden (bijvoorbeeld meer ‘bumperkleven’), mogelijk doordat zij menen meer rechten te hebben.8

Agressie komt niet alleen meer voor bij individuen met een sterk gevoel van eigenliefde, maar ook in culturen en groepen waar veel belang wordt toegekend aan trots en eer. In eerculturen reageren mensen relatief boos en agressief bij een aantasting van familie-eer, mannelijke eer of vrouwelijke eer.9 In individualistische culturen, zoals de Verenigde Staten en West-Europa, reageren mensen vooral heftig bij bedreigingen van hun persoonlijke zelfwaardering, bijvoorbeeld bij negatieve feedback. Je zou dus kunnen zeggen dat ‘kwetsbare ego’s’ een belangrijke oorzaak zijn van vijandigheid en agressie; in sommige culturen geldt dat voor de groep als geheel, doordat het ‘ego’ collectief is en sterk gekoppeld aan eer. Maar wij hebben onze eigen variant van ‘eer’, ons ego. Het lijkt erop dat Badr Hari vooral last heeft gehad van het laatste.

Stemmen

Waarom we niet wijzer worden van enquêtes

Roos Vonk*

'De Nederlandse kiezer heeft behoefte aan een sterke leider'[1].
'Kiezers stemmen op de inhoud van het partijprogramma, niet op de persoon van de lijsttrekker.'[2]
'Mannen vinden intelligentie bij een vrouw belangrijker dan schoonheid.'[3]
Een paar voorbeelden van onderzoeksresultaten gebaseerd op zelfrapportage: je vraagt mensen naar hun meningen, overwegingen en motieven, en dan geven ze antwoord.
 
Maar mensen weten vaak helemaal niet weten wat ze willen, en vooral niet waarom. Dat is te danken aan die geroemde enorme capaciteit van ons onbewuste informatieverwerkingssysteem. De meeste dingen die we doen, denken en voelen komen via onbewuste processen tot stand. Autorijden, in grammaticaal correcte zinnen spreken, indrukken vormen van andere mensen, interpreteren wat je leest, een partner kiezen of een huis, een merk tandpasta, of een politieke partij: de onderliggende processen verlopen allemaal onbewust.

Kwebbeldoos

Volgens de Amerikaanse psycholoog Tim Wilson zijn we in wezen vreemden voor onszelf. We weten vaak wel wát we willen en vinden, maar niet waaróm. Achter de coulissen verwerkt het onbewuste alle informatie, en alleen tussentijdse resultaten van dat proces worden zichtbaar: een gevoel, een gedachte, een beslissing of handeling.
 
Dit betekent dat we onze eigen beweegredenen nauwelijks kennen, ook al hebben we wel die illusie. Ter plekke verzinnen we de redenen erbij: ‘Dat ik die persoon graag mag, zal wel komen omdat hij eigenschap X heeft want dat vind ik leuk.’ Of: ‘Ik vind collegialiteit belangrijk, dus dat moet de reden zijn dat ik graag werk bij bedrijf A.’  We bedenken dit soort redenen, dat geeft ons het gevoel dat we onszelf kennen. Ons bewuste zelf bevat een verklarend stemmetje, een soort voetbalcommentator die aan de zijlijn staat en commentaar geeft, maar nog nooit bij een training is geweest. Die innerlijke kwebbeldoos kent niet de drijfveren en oorzaken achter wat ie ziet, maar dat belet ‘m niet om er op stellige toon verhaaltjes over te vertellen.
 
Dit ervaren we als rechtstreekse toegang tot onze beweegredenen, maar dat is een illusie. Onze bedenksels kloppen vaak helemaal niet met onze werkelijke drijfveren. Dit betekent dat het niet zoveel zin heeft mensen te vragen naar het waarom van hun keuzes (zoals steevast gebeurt in verkiezingstijd). Mensen denken dat ze het weten, maar ze hebben vaak geen idee.

Je bent wat je doet

Toen Frans de Waal in 2017 te gast was in Zomergasten zei hij: Ik ben blij dat apen geen vragenlijsten kunnen invullen, want dat levert per definitie onbetrouwbare antwoorden op; terwijl die antwoorden door de menswetenschappers wel als feiten worden verwerkt. Hij had gelijk met het eerste, maar met het tweede deed hij de wetenschappers in mijn vakgebied (sociale psychologie) nogal tekort: zij weten dit al sinds de jaren zeventig (toen het artikel Telling more than we can know verscheen, een belangrijk wetenschappelijk artikel over ons onvermogen tot introspectie) en houden daar ook terdege rekening mee. Dat doen ze door gebruik te maken van experimenteel onderzoek en gedragsobservaties wanneer dat mogelijk is. Want als je meer van mensen wilt begrijpen, moet je kijken naar wat ze doen en niet wat ze daarover zeggen.

In het geval van verkiezingen blijkt dan onder meer (uit Amerikaans onderzoek) dat mensen vaker stemmen op kandidaten die lang zijn[4]; met krachtige, dominante trekken in het gezicht[5]; met een lagere stem; die in hun lichaamstaal zelfvertrouwen uitstralen. Ook is gebleken dat mensen eerder instemmen met politieke standpunten als die worden gepresenteerd door een charismatische persoon dan door een grijze muis; ze vinden die standpunten dan meer lijken op hun eigen standpunt. Hierdoor hebben ze zelf het idee dat ze kiezen voor het standpunt, niet voor de persoon.[6] En dát is wat ze vertellen in een enquête.

Besmettelijk gedrag

Het gedrag van mensen is besmettelijker dan verkoudheid

Mensen zijn groepsdieren – net als bijvoorbeeld honden, paarden, konijnen; en anders dan dieren die alleen leven, zoals kat-achtigen en de meeste roofvogels. Ze beïnvloeden elkaars keus voor kleding en muziek, meningen en oordelen, snelheid van lopen, lichaamshouding, spraak, woordkeus en mimiek. Mensen gaan bijvoorbeeld synchroon bewegen bij het wandelen of wanneer ze op een schommelstoel zitten. Ze nemen elkaars gezichtsuitdrukkingen over en andere lichamelijke uitingen, bijvoorbeeld gapen, hoesten of wiebelen. Ze beïnvloeden elkaar in hoeveel ze eten en drinken als ze samenzijn; vooral voor alcoholconsumptie is die synchronisatie sterk. Het effect is sterker als mensen elkaar graag mogen. Het meest besmettelijke gedrag – tot nu toe vastgesteld – is krabben: dat wordt door 64 procent van de mensen overgenomen bij het bekijken van een video waarop iemand zich krabt; gapen en lachen scoren tussen de 40 en 60 procent.[1]

Waarom doen mensen dat? Het idee is dat ze hiermee de sociale band met anderen versterken. Dat is geen bewust doel, maar imitatie heeft die functie. Onderzoek bij muizen heeft laten zien dat ze, wanneer ze een krabbende soortgenoot zien (live of op video), zelf ook echt jeuk krijgen.[2] Het onderliggende neurologische proces wordt dus gespiegeld in het eigen brein, net als wanneer we kijken naar iemand die voluit in een citroen hapt of wanneer we elkaar aansteken met gillen in de achtbaan: je neemt het gedrag over én je wordt deelgenoot van de onderliggende emotie. Het contact gaat soepeler verlopen, want (a) je begrijpt mensen beter door ze te imiteren en (b) zij vinden jou onbewust aardiger als ze geïmiteerd worden.[3] Er is dan ook sprake van emotionele besmetting – automatisch elkaars emoties overnemen, bijvoorbeeld positieve emoties als je met elkaar naar een grappige film kijkt (als mensen samen zijn, lachen ze uitbundiger dan als ze alleen zijn) of angst of paniek (bij massa-hysterie).

Deze automatische imitatie is kenmerkend voor alle sociale dieren (dieren die in groepen leven). Al deze dieren lijken te beschikken over zogenoemde spiegelneuronen: hersencellen die de activiteiten en ervaringen van anderen weerspiegelen in het eigen brein. Zie je bijvoorbeeld iemand hardlopen, dan activeert dat in je eigen brein dezelfde cellen die bij hardlopen zijn betrokken, waardoor je beenspieren zich al wat aanspannen.

Empathie en verbondenheid

Dit mechanisme is de basis van empathie. Het versterkt de groepsband en bevordert samenwerking. Mensen die synchroon bewegen (bijvoorbeeld als ze marcheren of dansen op muziek) blijken bijvoorbeeld beter te kunnen samenwerken en voelen zich meer deel van de groep. Het geeft een gevoel van verbondenheid en sympathie, niet alleen bij mensen maar bijvoorbeeld ook bij kapucijneraapjes.

Imitatie werkt blijkbaar als een soort sociale ‘lijm’. Mensen zijn in dit opzicht net als andere groepsdieren, zoals vogels en vissen die geheel synchroon dezelfde kant op bewegen. Bij mensen zie je hetzelfde wanneer ze gedachteloos achter anderen aan lopen als ze de trein uitstappen, of bij paniek allemaal dezelfde kant op rennen, ook als dat de verkeerde is – of juist allemaal blijven zitten terwijl ze zouden moeten vluchten. Een voorbeeld daarvan zagen we bij de brand in het Euroborgstadion in 2008. Voetbalsupporters gooiden rollen wc-papier op het veld en die vatten vlam. Hoewel iedereen het vuur en de rook zag, bleven mensen nog lang op de tribune zitten en gingen zelfs door met gooien van wc-rollen waardoor de brand steeds erger werd.

Een ander voorbeeld is het omstander-effect, waarbij mensen iemand in nood niet te hulp schieten wanneer ze zien dat anderen niets doen. Door hun gedrag geven mensen aan elkaar een signaal: er is niets aan de hand. Op grotere schaal treedt dit effect ook op wanneer het gaat om klimaatvriendelijk gedrag: mensen (inclusief politici) steken elkaar met klimaattreuzelarij: als niemand iets doet, is het blijkbaar niet nodig.

Virus

Net als bij een verkoudheidsvirus kunnen we elkaar ook via-via-via besmetten. Zo bleek uit onderzoek dat onbeschoft gedrag zich op de werkvloer kan verspreiden als een virus. Mensen die tijdens een onderhandeling het gevoel hadden dat de ander onbeleefd was, werden zelf onbeleefd in een volgende onderhandelingsronde – waar ze met iemand ánders onderhandelden. De besmetting blijft dus niet beperkt tot degene waar het vandaan komt (‘Wie goed doet, goed ontmoet’); ook mensen die er niks aan kunnen doen worden aangestoken.

Door gegevens van grote aantallen mensen over langere tijd te volgen, hebben Amerikaanse onderzoekers[4] dit aangetoond op het gebied van roken, alcoholgebruik, overgewicht, coöperatief gedrag en geluk. Voor al deze kenmerken vonden ze dat er clusters van groepen zijn die in elkaars nabijheid zijn en elkaar ‘aansteken’. In het algemeen, zo is hun conclusie, beïnvloeden we elkaar tot in de derde graad. Dus bijvoorbeeld: als je een vriend(in) hebt die gelukkig is, is de kans dat je zelf gelukkig bent gemiddeld 15 procent groter (is het een goede vriend(in) die op korte afstand van je woont, dan is het 25 procent). Een vriend van je partner, of van je broer of zus (dus een bekende in de tweede graad) die gelukkig is, vergroot je kans op geluk met gemiddeld 10 procent. En in de derde graad (de vriend van een vriend van een vriend) is het 6 procent. Maar elke ongelukkige in je naaste omgeving verkleint weer je kans op geluk, hoewel dat effect zwakker is. In een analyse van miljoenen Facebook-berichten lieten de onderzoekers zelfs zien dat het effect van regen op de stemming van mensen kan overslaan op hun Facebook-vrienden die ergens anders wonen waar het niet regent: de regen beïnvloedt de berichten van sommige gebruikers, en elke gebruiker bij wie dat gebeurt heeft invloed op de berichten van één à twee vrienden.

Dat mensen elkaar zo kunnen aansteken heeft nadelen, maar je kunt het ook in je voordeel gebruiken. Zorg dat je omgaat met mensen die bijvoorbeeld weinig drinken of gezond eten, dan heeft dat ook effect op jou. En vergeet niet dat jijzelf ook weer anderen kunt besmetten met positief gedrag. Op die manier creëer je deels je eigen omgeving. Ben je bijvoorbeeld niet tevreden over je collega's, wees dan zelf de collega die je zou willen hebben. Meer hierover is te vinden in Je bent wat je doet.

Hebben narcisten meer sex-appeal?

Ja, vinden ze zelf. En het is nog waar ook.

Roos Vonk

 

Narcisten vinden zichzelf sexy. In vragenlijst-onderzoek geven ze aan dat ze relatief veel seksuele partners hebben gehad, makkelijk nieuwe relaties beginnen, en als ze een relatie hébben, dat ze nog best veel andere leuke partners kunnen krijgen.

Maar ja, hallo, het zijn narcisten. Wie weet is dit allemaal zelfoverschatting. Om na te gaan of er iets van klopt, hebben Duitse onderzoekers* drie leuke onderzoeken gedaan, oplopend van strak experimenteel gecontroleerd tot natuurgetrouw en middenin het volle leven.

In de eerste studie lieten ze deelnemers een vragenlijst zien die zogenaamd was ingevuld door een andere deelnemer van het andere geslacht. Het ging om een vragenlijst die bedoeld is om narcisme te meten, met uitspraken als “Ik heb een natuurlijk overwicht dat door mensen wordt herkend” en “Mensen vinden het altijd leuk om naar mijn verhalen te luisteren”, maar ook minder leuke aspecten van narcisme, zoals “Ik ben pas tevreden als ik krijg waar ik recht op heb” en “Ik vind het makkelijk om anderen te manipuleren”.

In werkelijkheid hadden de onderzoekers deze vragenlijst ingevuld. Sommige deelnemers kregen een antwoordenpatroon te zien dat typerend was voor een echte narcist, andere zagen antwoorden die juist laag narcisme weerspiegelden, en bij een derde groep zat het in het midden. Aan de deelnemers werd gevraagd hoe sexy de andere deelnemer leek die de vragenlijst had ingevuld, en of het iemand was die de andere sekse zou aanspreken. Het bleek dat de hoog-narcistisch ingevulde test tot hogere scores leidde op deze kenmerken dan de andere twee versies. Een narcistisch antwoordenpatroon wekte dus de indruk dat de persoon relatief sexy was. Ging het om gewoon vriendschap, dan trad dit effect niet op. Als maatje werd de narcistische persoon even aantrekkelijk gevonden als anderen.

In een tweede onderzoek werd de narcisme-test werkelijk afgenomen bij een nieuwe groep deelnemers. Elke deelnemer moest tevens een goede vriend(in) meebrengen naar het onderzoek. Aan deze vriend(in) werd gevraagd om (vertrouwelijk) aan te geven of de deelnemer vaak in de smaak viel bij de andere sekse, complimenten kreeg of uitnodigingen en andere tekenen van sex-appeal. Verder werd gevraagd hoe leuk de persoon was om mee bevriend te zijn. Ook hier bleek dat narcisten (volgens de test die ze zelf hadden ingevuld) niet perse leuker waren om mee bevriend te zijn, maar wel meer aantrekkingskracht hadden op de andere sekse, volgens hun vrienden. Ook bleek dat dit verband samenhing met hun uiterlijke aantrekkelijkheid en sociale ongeremheid. De narcisten zagen er leuker uit, en in contact met anderen waren ze meer op hun gemak, minder verlegen en geremd. Deze kenmerken hingen samen met hun succes bij de andere sekse.

Dat bleek ook uit een derde onderzoek, waarin mannelijke deelnemers werden gerecruteerd om op straat vrouwen aan te spreken. Vooraf werd de narcisme-score van de mannen gemeten met een test. De opdracht was om 25 vrouwen op straat te benaderen en van zoveel mogelijk vrouwen hun contactgegevens (bijv. telefoon, email, facebook-gegevens) los te peuteren. Twee onderzoeksassistenten liepen er onopvallend achteraan om bij te houden wat er gebeurde en naderhand nog wat vragen te stellen aan de benaderde vrouwen – als die dat wilden althans, want veel vrouwen waren afgeknapt en wilden gauw verder lopen. Gemiddeld lukte het de mannen slechts om van 1,9 vrouwen contactgegevens te krijgen, maar er was een grote spreiding. De helft van de mannen scoorde 0 vrouwen, een enkeling scoorde er 14. De narcisten bleken ook hier weer het meest succesvol. Zij kregen van meer vrouwen gegevens los. (De vrouwen die ze benaderden waren even aantrekkelijk, dus ze gingen niet eerder achter een makkelijk succesje aan.)

Ook in deze studie kwam naar voren dat het succes van narcisten samenhing met hun hogere aantrekkelijkheid en ongeremdheid. In eerder onderzoek is al aangetoond dat narcisten het beter doen in speeddating-settings, doordat ze charismatischer overkomen. Ze kleden zich leuker, ze stralen meer zelfvertrouwen uit, ze maken makkelijk contact en hebben een geanimeerde conversatie. Op foto’s zijn ze niet per se fysiek mooier dan niet-narcisten, maar ze besteden meer aandacht aan hun uiterlijk en door hun lichaamstaal en hun lossere stijl komen ze wel aantrekkelijker over: ze hebben meer charme.

Narcisten hebben dus echt meer sex-appeal. Maar ze roepen niet heel veel warmte en sympathie op bij mensen die hen langer kennen. In vaste relaties doen ze het ook niet best: ze kijken meer om zich heen of ze een leuker iemand zien, zijn vaker ontrouw, en zijn weinig empathisch en betrokken bij hun partner. Ze komen dan ook vaak in de categorie “foute man” of “femme fatale”. Conclusie: kom je een leuke narcist tegen, laat je dan lekker versieren, maar beschouw het als een one-night-stand – nou vooruit, twee nachtjes dan.

 

Prinsesjes

Wat te doen aan de mankementen van je man?

Roos Vonk

In het begin van een relatie is de vrouw vaak de meest bindingsdriftige partij, terwijl de man liever nog een slag om de arm houdt. Maar in de loop van een relatie, als ze hem eenmaal ‘heeft’, verandert er vaak iets bij de vrouw. Ze ontdekt dat de man mankementen heeft en die wil ze fiksen. Dat kan nog wel lukken als het gaat om hoe hij zich kleedt, hoe hij eet, of het bijbrengen van fatsoensnormen over bijvoorbeeld scheten en boeren.

Maar veel beoogde veranderingen gaan verder dan dat. Hij moet gezelliger zijn, of hij moet niet altijd het hoogste woord hebben in gezelschap (‘laat mij nou even!’), of juist vaker zijn mond open doen (‘zeg jij nou eens wat!’); hij moet tactvoller en attenter zijn, gevoeliger ook, en hij moet beter luisteren, niet problemen gelijk willen oplossen maar begrip tonen; hij moet kunnen knuffelen zonder gelijk aan seks te denken; niet als een zombie zitten zappen of computeren; hij moet op zijn werk meer voor zichzelf opkomen (‘dat laat je toch niet op je zitten!’); en als hij helpt in het huishouden of een klusje voor haar doet moet dat op háár manier en niet naar zijn eigen inzicht (‘ach, je snapt er niks van!’).

Niet alleen verbaal geeft mevrouw signalen over wat er aan hem schort, ook nonverbaal krijgen mannen soms heel wat naar hun hoofd. Ze kijkt misprijzend als hij met de verkeerde boodschap thuis komt, ze slaat met deuren of gooit servies kapot, ze huilt, ze zwijgt hem dood of ze kijkt zuchtend omhoog als hij met een idee komt dat híj leuk vindt. Jamie Cullum bezingt het heel mooi:

Can nothing I do make you happy anymore,
Can nothing I say put a smile upon your face?

Het effect van haar ongerief op de man lijkt vaak nogal matig. Hij knikt en zegt “goed hoor schat”, of hij reageert helemaal niet en verschuilt zich achter de krant, de computer of onder zijn auto. Het ene oor in, het andere uit. Oostindisch doof. Mijn eigen vader bleek na de dood van mijn moeder veel beter te kunnen horen dan wij allemaal dachten.

Maar achter die onverstoorbare buitenkant, door vrouwen ook wel geïnterpreteerd als slappe-zakkerigheid, doen haar afkeurende woorden en blikken vast en zeker toch pijn. Iedereen heeft waardering nodig, niemand vindt het fijn om afgekat te worden, en – misschien kijk je hier van op, maar een man zal nooit denken: 'Laat ik nou eens precies worden zoals zij me wil. Joepie, wat zal het fijn zijn als ik goed genoeg ben voor haar!' De meeste mannen knikken ja en amen of ze zwijgen gewoon als er weer iets niet naar haar zin is. Ze denken dat een tirade dan het snelst voorbij is en ze weer verder kunnen met hun eigen ding.

Maar ondertussen knaagt er toch iets bij zo’n man, onzichtbaar op de achtergrond. I'll change my sorry ways, zegt Jamie Cullum tegen zijn fulminerende geliefde die hem een stupid twat noemt, maar hij dénkt: So tell me why mysteriously I'm annoyed instead of shamed.

Na een tijdje kan die ergernis en gekwetstheid zomaar als een duveltje uit een doosje komen. Dan wordt hij bijvoorbeeld pardoes verliefd op een ander, iemand die hem wél geweldig vindt, hij verbreekt de relatie of begint een affaire, of allemaal. Als hij dan uitlegt dat het hem al een tijdje niet lekker zat, is zij boos en gekwetst. ‘Waarom kom je daar nu pas mee?!’ Al die tijd liet die slappe zak alles over zijn kant gaan, en nu dit?! Al die tijd heeft hij niks laten blijken. En daardoor – ja door zijn schuld, want hij liet het allemaal gebeuren! – dacht zij dat ze onbeperkt op hem kon foeteren.

And not before long,
This stubborn soul thinks he's done no wrong.