Alle berichten van Roos Vonk

Klimaatstress

Complexe problemen besteden we liever uit – al is de prijs daarvoor hoog

Steeds meer mensen voelen een knagende twijfel bij hun klimaatonvriendelijke gewoonten, zoals vlees eten en vliegreisjes maken: klimaatstress. Niet dat we lopen te rennen en hijgen om klimaatverandering voor te blijven – het gaat immers om iets wat traag verloopt en waarvan we de gevolgen niet direct zien. Maar er is wel bezorgdheid, schuldgevoel en onzekerheid.

Een manier om dat soort gevoelens het hoofd te bieden, is vertrouwen op de overheid. Het is een complex onderwerp, we weten er bijna allemaal te weinig van en voelen ons als individu machteloos, dus het is wel zo makkelijk om de hele kwestie uit te besteden: de staat, die gaat erover. Het gevolg hiervan is, zo blijkt uit Amerikaans onderzoek*, dat mensen meer gaan vertrouwen op ‘het systeem’. Dit is een bekend psychologisch effect: naarmate mensen zich meer afhankelijk voelen van iets (bijvoorbeeld een instelling) of iemand, gaan ze er ook meer in geloven dat die alles goed regelt. Als je de toekomst van ons allen, onze kinderen en kleinkinderen in handen hebt gelegd van de overheid, moet je er voor je eigen gemoedsrust wel op vertrouwen dat ons lot daar in goede handen is.

Dit vertrouwen blijkt ervoor te zorgen dat mensen zich afsluiten voor nieuwe, potentieel bedreigende informatie over het onderwerp. Duidelijk positieve berichten willen ze nog wel lezen, maar negatieve of gemengde informatie niet. Dit leidt er weer toe dat ze een te rooskleurig beeld krijgen – want ze laten alleen nog positieve informatie toe – en nóg minder van het onderwerp weten. Dus wat begint met te weinig weten over een onderwerp, heeft uiteindelijk tot gevolg dat men nog onwetender wordt.

De onderzoekers toonden aan dat dit mechanisme vooral optreedt bij complexe onderwerpen – zoals klimaatverandering – en bij degenen die het het meest aangaat, dus bij wie het onderwerp stress veroorzaakt. Het uitbesteden aan de overheid kan die stress verminderen, maar de prijs die men daarvoor betaalt is hoog. Het betekent immers dat juist degenen voor wie het onderwerp gevolgen heeft, niet goed geïnformeerd zijn en niet in actie komen.

Aan de ene kant hebben mensen gewoon gelijk als ze grote, complexe problemen uitbesteden. Je moet wel, je kunt niet overal verstand van hebben (en dat geldt ook voor alle betwetertjes op internet). Aan de andere kant is het goed om waakzaam te blijven dat we ons niet afsluiten; om te voorkomen dat we er steeds minder van weten, moeten we de ontwikkelingen kritisch blijven volgen, ook als dat stress geeft.

Een manier om die stress enigszins te beperken, is op lokaal niveau aan het probleem werken, zeggen de onderzoekers. Dan blijft het overzichtelijk en heb je minder het gevoel dat je er alleen voor staat. Het lijkt misschien klein en onbeduidend, maar bedenk: niemand hoeft het alleen op te lossen. Met z’n allen, met ieders kleine verwaarloosbare bijdrage hebben we klimaatverandering veroorzaakt; dus met z’n allen kunnen we het ook weer afremmen. Je bent altijd deel van een grotere groep die gezamenlijk het verschil kan maken.

Framing

Waar taal sturend is, zullen mensen volgen

Stel dat dat je Minister van Volksgezondheid bent en wordt geconfronteerd met een uitbraak van een ziekte die naar verwachting zo’n 600 mensenlevens zal kosten. Er zijn twee mogelijke bestrijdingswijzen: Bestrijdingswijze A zal leiden tot eenzekerverlies van 400 mensenlevens. Van bestrijdingswijze B is het resultaat onzekerder; er is circa 33% kans dat er geen mensenlevens verloren gaan en 67% kans dat 600 mensenlevens verloren gaan.
 
Welke bestrijding zou jij kiezen als je deze beslissing moest nemen?

Van de deelnemers die in een veel geciteerd onderzoek van Tversky en Kahneman dit beslisprobleem kregen voorgelegd, koos 78% voor alternatief B. Ze namen dus een risico met een kans dat ze iedereen zouden redden. Een andere groep deelnemers kreeg hetzelfde probleem voorgelegd, maar op een andere manier gepresenteerd:

Er zijn twee mogelijke bestrijdingswijzen: Bestrijdingswijze A zalzekerleiden tot het redden van 200 mensenlevens. Van bestrijdingswijze B is het resultaat onzekerder; er is circa 33% kans dat er 600 mensenlevens worden gered en 67% kans dat er geen mensenlevens worden gered.

Dit probleem is identiek maar het is beschreven in termen van winst (het redden van levens) in plaats van verlies (het aantal doden). Dit is een klassiek voorbeeld van wat we in de psychologie framingnoemen. In het eerste voorbeeld werd gebruikgemaakt van een verlies-frame, in het tweede voorbeeld van een winst-frame. Bij een winst-frame blijken mensen een voorkeur te hebben voor zekerheid: 72% van de deelnemers koos in dit geval optie A. 

Het gekozen frame, de wijze waarop het probleem geformuleerd wordt, heeft dus invloed op de beslissing. Bij een verlies-frame geven mensen de voorkeur aan risico, bij winst aan zekerheid. In het algemeen hebben mensen een sterke aversie tegen verlies. Een aanbod van een energieleverancier geformuleerd als “Bij ons bespaar je 15 cent per dag” is daardoor minder effectief dan hetzelfde aanbod in een verliesframe: “Elke dag dat je niet voor ons kiest verlies je 15 cent”.

Aanrijding of crash

Dit illustreert dat je de voorkeuren en meningen van mensen sterk kunt beïnvloeden door hoe je iets presenteert. Dat kan niet alleen met een winst- of verliesframe, maar ook door woordkeus of gebruik van metaforen (zoals een tsunami van vluchtelingen). Wanneer je iets bijvoorbeeld omschrijft als een beperking, klinkt het minder uitnodigend om eraan te werken dan als je het omschrijft als een uitdaging.

In een klassiek onderzoek van Elisabeth Loftus zagen deelnemers filmclips van een botsing tussen twee auto's en werd gevraagd te schatten hoe hard de auto’s reden. Bij de vraag ‘Hoe hard reden de auto’s toen ze tegen elkaar knalden?’ (smashed) werd de snelheid hoger ingeschat dan bij ‘toen ze elkaar raakten’. Een ander voorbeeld komt uit recenter onderzoek: Precies dezelfde beelden van een kruisverhoor worden negatiever beoordeeld wanneer ze worden omschreven als torture (marteling) dan als enhanced interrogation.

Niet alles is framing

In deze tijd van polarisatie roepen sommige mensen wel heel makkelijk ‘framing’ wanneer iemand iets zegt dat hun niet aanstaat. Je kunt niet alles waarmee je het oneens bent ‘framing’ noemen. Tegelijkertijd komt framing komt vaker voor dan je denkt (ook door degenen die anderen ervan beschuldigen) en vaak zelfs zonder dat het de bedoeling is van de spreker of schrijver. Zowel journalisten (zenders) als lezers en kijkers (ontvangers) doen er dan ook goed aan meer bewust te letten op woordkeus. Denk bijvoorbeeld aan discussies over
-  landbouwgif of gewasbeschermingsmiddelen
-  klimaatopwarming of klimaatcrisis
-  dierenactivisten of dierenbeschermers
-  boerenactivisten of ‘hardwerkende boeren’
-  vluchteling of gelukszoeker

In het algemeen merken we het niet zo snel wanneer iemands woordkeus of formulering sturend is, en zijn we dus niet gewapend tegen beïnvloeding daardoor. Vandaar de uitspraak: Waar taal sturend is, zullen mensen volgen. Ze hebben het zelf niet in de gaten. Door er bewust op te letten, maak je jezelf minder vatbaar voor al dan niet opzettelijke framing.

Barnum-effect

Iedereen heeft dezelfde unieke eigenschappen


De meeste mensen vinden van zichzelf dat hun persoonlijkheid vele kanten en vele dimensies heeft. Paragnosten, astrologen en amateur-psychologen doen daar hun voordeel mee als ze bijvoorbeeld zeggen: ‘Je houdt van mensen en je bent in wezen heel sociaal, maar van binnen ben je ook onzeker en bezorgd of je er wel bij hoort.’ of: ‘Je hebt gevoel voor humor en je vindt het leuk om lol te maken, maar je hebt ook een serieuze kant die dieper over de dingen nadenkt.’ of: ‘Je bent sterk; als je iets echt wilt, dan vecht je ervoor, maar je hebt ook een zachte, kwetsbare kant die je vaak niet laat zien.’

Bijna iedereen denkt bij dit soort beschrijvingen: ‘Ja, precies! Dit gaat helemáál over mij!’ Dit herkennen van jezelf in een heel algemene beschrijving heet het Barnum-effect*, naar P.T. Barnum die in de 19e eeuw een rariteitenshow had en zei: “we’ve got something for everyone”. Mensen herkennen zichzelf sterk in een beschrijving die zogenaamd speciaal over hen gaat, en zien deze als uniek van toepassing op zichzelf. Ze zien niet dat de beschrijving evengoed voor anderen kan gelden.

Het Barnum-effect wordt ook vaak Forer-effect genoemd, naar de onderzoeker die het als eerste demonstreerde. Deelnemers deden een persoonlijkheidstest. Wat ze ook invulden, ze kregen het volgende testresultaat:

Je wilt graag aardig gevonden worden en gerespecteerd worden door anderen, maar je bent wel kritisch op jezelf. Je hebt veel capaciteiten die nog ongebruikt zijn en nog ontwikkeld moeten worden. Aan de buitenkant laat je het niet altijd blijken, maar je bent soms onzeker en bezorgd. Je vraagt je vaak af of je wel de goede beslissing hebt genomen. Je wordt ontevreden als je wordt gehinderd door beperkingen en regels. Je bent een onafhankelijke denker, je neemt niet klakkeloos iets van anderen aan. Maar je hebt ook gemerkt dat het niet altijd verstandig is alles te zeggen wat je denkt. Je bent vaak open en sociaal, maar op andere momenten ben je gesloten en gereserveerd. Sommige van je ambities zijn wat onrealistisch.

Bijna alle deelnemers vonden deze beschrijving sterk tot zeer sterk van toepassing op zichzelf. Ook in een onderzoek waar deelnemers een uitvoerige astrologische analyse van een massamoordenaar voorgelegd kregen, trad hetzelfde effect op.

Het Barnum-effect verklaart het succes van allerlei pseudo-wetenschappen, zoals astrologie, grafologie en numerologie. Doordat mensen zichzelf herkennen in de beschrijving, denken ze dat de ander een bijzonder inzicht in hen heeft. Ook het succes van populaire persoonlijkheidstesten berust deels op dit verschijnsel, want veel testen waar “types” uit komen zijn wetenschappelijk niet goed onderbouwd, ook bijvoorbeeld de veelgebruikte Briggs-Myers typologie. 

De mythe van multitasken

Rutte was met zijn telefoon bezig toen Kamerlid Esther Ouwehand hem wilde uitleggen waarom we niet zonder natuur en biodiversiteit kunnen. “Maar ik hoor alles” zei hij. Dat denkt hij misschien, maar hij vergist zich: ons brein kan niet multitasken, hoe graag we ook willen.
 
Rutte ziet zichzelf vermoedelijk als een goede multitasker – net als de meeste mensen.[i] We denken dat vooral vrouwen er goed in zijn, en jongeren, die zijn immers opgegroeid in een wereld met veel snelle prikkels. Maar deze ideeën zijn door wetenschappers naar het rijk der fabelen verwezen. Niemand kan multitasken, ook vrouwen en jongeren niet. Wel kunnen we twee taken tegelijk doen als een ervan geautomatiseerd is, bijvoorbeeld tandenpoetsen of autorijden, althans zolang er niets bijzonders gebeurt op de weg). Maar we kunnen niet twee taken tegelijk doen die allebei aandacht vragen – zoals op je telefoon kijken en naar een betoog luisteren. We kunnen onze bewuste aandacht maar op één ding tegelijk richten.

Doordat we toch denken dit wel te kunnen, en dat steeds weer proberen, kost ons werk extra tijd en worden we minder effectief: het lijkt misschien alsof je dingen efficiënter doet, maar iedere switch van aandacht kost tijd en energie. Vooral bij complexe taken betekent dit dat je tot 40 procent extra tijd nodig hebt, vergeleken met de situatie waarin je de taken één voor één zou afronden.[ii] Ook neem je minder goed informatie op. Je kunt bijvoorbeeld wel twitteren of facebooken terwijl je tv-kijkt, maar zodra je aandacht daarop is gericht, mis je wat er op tv gebeurt. (Overigens is dat ook geregeld te zien aan de inhoud van tweets over mensen op tv: die gaan vaak alleen over hoe iemand eruitziet, niet over de inhoud.) Via beide kanalen krijg je in feite alleen nog maar flarden mee van wat er gebeurt.

Concentratievermogen: use it or lose it

Dit leidt uiteindelijk tot een nog belangrijker probleem: het brein went aan die snelle hap-snap-flarden. Daardoor verzwakt het vermogen je te concentreren, je te richten op één ding door andere prikkels te onderdrukken en je aandacht af te schermen van afleiding. Bij mensen die veel multitasken wordt dit vermogen niet getraind, en dan geldt: use it or lose it.

Multitaskers dénken dat ze goed presteren op een taak waarbij ze snel moeten switchen, maar ze blijken er juist slechter in te zijn dan monotaskers, mensen die maar één ding tegelijk doen.[iii] Vermoedelijk komt dat door hun slechtere vermogen om zich af te sluiten van de ene taak terwijl ze bezig zijn met de andere: ze kunnen hun aandacht minder goed focussen. Media-multitaskers, of ze nu jong of oud zijn, man of vrouw, zijn sneller afgeleid, hebben een zwakker werkgeheugen en zijn mede daardoor zelfs slechter in het switchen van taken.[iv]Ze scoren dus slechter op een test zoals hieronder. Ze vertonen ook een verminderd volume in het breingebied dat van belang is voor het focussen van de aandacht.[v]

Test: ben je een goede multitasker?

  1. Neem een stopwatch en kijk hoe snel je van 1 tot 10 kunt tellen.
  2. Doe nu hetzelfde met het opnoemen van de letters A tot en met J.
  3. En nu afwisselend letters en getallen, dus A, 1, B, 2, etcetera.
    Waarschijnlijk kost de derde opdracht je vier à vijf keer zoveel tijd als de paar seconden die je nodig hebt voor de eerste en tweede opdracht.

Bij de derde opdracht moet je multitasken: het werkgeheugen, waarmee je je aandacht op een taak richt, moet telkens schakelen van de ene naar de andere taak en daarbij moet je onthouden waar je gebleven was. Hetzelfde gebeurt als je, met je werkgeheugen gericht op je telefoon, tussendoor probeert om naar iemands betoog te luisteren.


Ik geloof er dus niks van als Rutte zegt “Ik hoor alles” terwijl hij met z’n berichtjes bezig is. Ik denk zelf ook weleens dat ik het nieuws op tv volg terwijl ik twitter. Maar ik heb dit een paar keer getest door het nieuws terug te kijken, en besefte dan dat ik er tijdens het twitteren helemaal niets van had gehoord. Ik kan iedereen, en zeker Rutte en andere politici bij Kamerdebatten, adviseren ook eens de proef op de som te nemen. Ruttes geheugen is al niet zo best, hij mag wel wat zuiniger zijn op wat er nog over is.
 
 
Deze tekst is deels ontleend aan het boek Je bent wat je doet van Roos Vonk (Maven Publishing, 2018).
 

Time-out

Een depressieve periode helpt je loslaten. 

In de farmaceutische wereld is er een bekende proef om de werking van nieuwe antidepressiva te testen: de rattenzwemtest. Een rat wordt in een bak water gegooid waar hij niet in kan staan. De rat probeert zwemmend en strubbelend eruit te komen, maar hij heeft nergens houvast dus dat is zinloos. Ratten zijn slimme beestjes, dus zo’n rat geeft het snel op. Dat is eigenlijk een uiting van het begin van depressie: de rat ziet het niet meer zitten. Werkt een medicijn tegen depressie, dan blijft zo’n rat dus veel langer proberen om eruit te komen. “Geef nooit op!” lijkt ie te denken.

Nu heb ik sowieso mijn twijfels over de zin van dierproeven, maar deze illustreert wel gemeen adequaat wat de makke is van zo’n antidepressivum. Die rat die het opgeeft heeft immers volkomen gelijk. Doorzetten is in dit geval zinloos. Zo denk ik dat ook de meeste mensen op zeker moment in hun leven in een situatie komen waarin ze moeten opgeven. Verliefd op de verkeerde, ongeschikt voor het werk dat je ambieerde, een vriendschap of relatie die maar niet vlot wil trekken ook al probeer je alles. De echte doorzetters doen er wat langer over, maar uiteindelijk kom je op een punt dat je het hoofd moet buigen en je verlies nemen. Dat doet pijn, nee wat zeg ik, het is deprimerend. In feite is dát het kenmerk van een depressie (uitgezonderd mensen die chronisch depressief zijn; mensen bij wie antidepressiva wél zin hebben): je erkent dat wat je ook doet, je het niet voor elkaar krijgt.

Dat je daar depressief van wordt, daar kun je je dan ook wel weer tegen verzetten, maar dan mis je nu juist de boodschap; die is: give it up. Een depressieve periode heeft een belangrijke psychologische time-out functie: het zorgt ervoor dat je loslaat. Je doet even niks, je kunt jezelf nergens toe zetten. Je overleeft, dat is alles. Je hebt zo’n periode nodig om terug bij de basis te komen, dingen vanuit een ander perspectief te bekijken. Als een karper die, nadat ie gevangen is geweest, naar de bodem zwemt om bij te komen. Overleven. Je weet het nog niet: je bent vrij. De lijn is los. Alles is weer mogelijk!

Als je voor die tijd keihard je best hebt gedaan om er wat van te maken, is die vrijheid geen onverdeeld genoegen: “another word for nothing left to lose”, zou Janis Joplin zeggen. Zo is het. Natuurlijk ga je zitten treuren om wat verloren is, en vind je alle dingen die nu mogelijk zijn totaal oninteressant. Dat hoort er ook bij. Maar al die tijd is je systeem bezig iets nieuws te leren over het leven. Dat heeft zijn eigen tempo. Denk aan de karper. Zijn tijd komt weer. Een depressie is een pas op de plaats. Juist hierdoor kom je tot een heroriëntatie. Geleidelijk, met vallen en opstaan, met hoop en wanhoop. Alleen op de bodem kom je in contact met de grondvesten van je leven.

 

Zullen we accepteren dat dat bij het leven hoort en die arme ratten met rust laten? 

Moeilijk doen

Moeilijke woorden gebruiken lijkt intelligent, maar is dat juist niet

“De zelfversterkende rol van affect kan worden verklaard door de selectieve activatie en verhoogde toegankelijkheid van stemmingscongruente cognities.” Ben je er nog? Deze zin staat in een psychologieboek. Er had ook kunnen staan: “Als je een bepaald gevoel hebt, gaat dit vaak zichzelf versterken. Dit komt doordat je meer gedachten en herinneringen hebt die passen bij je gevoelens. Ben je bijvoorbeeld boos, dan heb je eerder negatieve herinneringen over diegene en je zult diens gedrag negatief interpreteren. Daarmee gaat de boosheid zichzelf versterken.”

Hier staat ongeveer hetzelfde. Bij welke versie vind je de schrijver nu het meest intelligent? Deskundig? Eerlijk antwoorden.

Geef toe: de eerste versie komt intelligenter over. Het lijkt alsof de schrijver het veel preciezer weet. De tweede versie lijkt over iets gewoons te gaan, iets wat iedereen snapt. Toch getuigt dát juist van meer intelligentie, vind ik. Om het zo te vertellen dat iedereen het begrijpt moet je het écht snappen, je moet erboven staan. Als je die extra stap niet kunt nemen, is je wereld kleiner.

Baudet-effect

Soms doen mensen moeilijk om te verhullen dat ze ergens de ballen van snappen. Soms snappen ze het wel, of een beetje, en willen ze met moeilijke woorden anderen imponeren of aftroeven. Het Thierry Baudet-effect, zeg maar. En dat werkt nog ook, want anderen durven niet te zeggen “Wat bedoel je nou eigenlijk?” of "Hé, praat even normaal, wil je".
 
Ik verdenk mensen er soms van dat ze het ook wel fijn vinden, die moeilijke woorden. Het geeft misschien het gevoel dat zij intelligenter worden, doordat ze erbij zijn. En misschien dat moeilijke woorden ook een soort houvast geven. Alsof het zekerheid geeft; er is een woord voor, dan is het dus echt iets. Alsof je ergens meer greep op hebt door een woord. En hoe moeilijker het woord, hoe meer ze het idee hebben dat het over iets belangrijks gaat. 
 
Maar dat is dus niet waar! Dus laten we voortaan bij moeilijke woorden allemaal gewoon zeggen: “Pardon? wat bedoel je precies? Nu even in gewoon Nederlands graag”. Dan is het gauw afgelopen met die poeha.

 

Proactief

Wees geen slachtoffer, geen dwarsligger, maar kleine zelfstandige

Leidinggeven wordt vaak wordt omschreven als ‘omgaan met zeuren’. Dat komt doordat werknemers niet pro-actief zijn (vandaar misschien ook dat daar zo vaak naar wordt gevraagd in personeelsadvertenties). Ze stellen zich op als slachtoffer, passief (‘dat moet mij weer overkomen’, ‘niemand gunt mij hier iets’, ‘zo zal het nooit lukken’) of als vechter, reactief (hakken in het zand: ‘ik pik het niet’, ‘ik sta voor mijn recht’).

Hun leven (en dat van hun manager) zou zoveel gemakkelijker zijn als ze zich gedragen als kleine zelfstandige, pro-actief: dit is mijn winkel en die laat ik zo goed mogelijk lopen. Ook als kleine zelfstandige loop je tegen obstakels aan, maar dan kijk je wat de beste oplossing is in de gegeven situatie. Je verspilt geen energie aan gemekker. Heb je hulp nodig, dan bedenk je wat de ander voor je kan doen. “Ik heb een probleem, en dit kun je doen om me ermee te helpen” is effectiever en sympathieker dan het ‘boe-oeoe’ en ‘bah’ van slachtoffer respectievelijk vechter.

Als kleine zelfstandige heb je een eigen ‘ondernemersplan’. Daardoor weet je waar je naartoe wilt en kun je de regie in handen nemen, in plaats van alleen maar te reageren op wat er om je heen gebeurt. Maar zelfs als je dit interne kompas goed hebt ontwikkeld, kan reactief gedrag nog vaak genoeg de kop opsteken. Je raakt emotioneel en vergeet eerst tot tien te tellen, je volgt impulsief een spur-of-the-moment, je laat je op sleeptouw nemen door de waan van de dag, je laat je overdonderen of raakt de weg kwijt als er veel op je afkomt.

Met ons zogenoemde impulsieve systeem kunnen we snel en primair reageren, op basis van onze instincten en ‘gut feelings’. Het impulsieve systeem werkt altijd, het kost ons geen enkele moeite, het werkt automatisch en zal altijd het roer in handen nemen als we moe zijn of in een noodsituatie. Dat gaat vaak goed, maar net als andere dieren reageren we dan op de prikkels om ons heen en bepalen we niet zelf de agenda.

Om pro-actief te kunnen zijn hebben we ons zogenoemde reflectieve systeem nodig, waarmee we plannen kunnen maken, de hoofdlijn bewaken, lange-termijn-doelen stellen en bewaken, tijdelijke impulsen onderdrukken waardoor we op koers blijven, plannen afstemmen op veranderingen in de omgeving, en geregeld pas op de plaats maken om te bezien waar we staan en waar we naartoe gaan. Dit systeem doet een beroep op onze innerlijke CEO, die zetelt in een deel van de hersenen dat bij mensen relatief goed ontwikkeld is (ongeveer 1/3 van de cerebrale cortex; bij katten is dat bijvoorbeeld 1/30), maar bij jonge mensen niet: pas na je 30is de interne CEO volledig ontwikkeld. 

Het reflectieve systeem werkt niet vanzelf. Je moet je hoofd erbij houden en af en toe je eerste neiging onderdrukken of uitstellen. Je moet soms even achteroverleunen en ‘uitzoomen’ voor de helicopter-view. Omdat de CEO een beperkte capaciteit heeft, raakt hij snel moe. Maar hij (of zij) wordt wel steeds fitter als we hem vaak gebruiken: oefening baart kunst.

Tegendraads

Dwars liggen is net zo onvrij als conformeren

Je kent het vast: als je onder druk word gezet, iemand wil iets van je, dan wil je júist de andere kant op. Dat voelt heel autonoom, maar ís het dat ook? Natuurlijk moet je je niet voor andermans karretje laten spannen of jezelf wegcijferen om een ander te plezieren. Maar wat we zelf willen en wat anderen willen is niet per definitie strijdig met elkaar. Als groepsdieren willen we van nature ook rekening houden met anderen. We willen ons verbonden voelen met anderen, de gevoelens van anderen ontzien, dingen doen die het collectief – onze groep of onze relatie – ten goede komen. Je aanpassen, een ander een plezier doen, je inzetten voor het gezamenlijk belang: dat kunnen allemaal volstrekt autonome, vrije daden zijn.

Maar soms zijn mensen zozeer gericht op wat anderen willen, dat ze zichzelf helemaal vergeten. Dan ga je ‘denken voor de ander’ en raak je jezelf kwijt. Dat kan zo ver gaan dat mensen geen idee meer hebben wat ze zelf willen. Ze moeten dus weer leren luisteren naar die stem van binnen, die ergens heel diep nog zachtjes fluistert. Deze mensen mogen desnoods best een beetje recalcitrant zijn als ze daarop gaan oefenen. Dat is nodig om je eigen wil te ‘ijken’.

Aan de andere kant: mensen die dwars zijn om hun onafhankelijkheid te beschermen of te demonstreren, zijn net zo onvrij als degenen die zich voortdurend aanpassen. Als je precies het tegenovergestelde doet van wat anderen willen, ben je immers nog steeds reactief. (In de psychologie heet dit dan ook reactance.) Zegt de ander A, dan zeg jij B, maar als die ander B zegt, moet jij weer A zeggen. Dat kun je zelf wel ervaren als vrij en autonoom (net zoals de zelfopofferaar kan denken ‘Ik vind het echt helemaal niet erg dit voor een ander te doen’), maar dat ís het niet.

Het is verschrikkelijk moeilijk dit onderscheid helder te zien en jezelf niet voor de gek te houden. Maar het helpt om te bedenken dat de belangen van anderen vaak ook je eigen belangen zijn. Met de kont tegen de krib en de hakken in het zand kun je de sfeer in een groep of in een relatie verpesten, en daar heb je uiteindelijk zelf ook weer last van.

Daarnaast kun je meer werkelijke keuzevrijheid en autonomie creëren, door bij jezelf te leren herkennen wanneer je je onder druk gezet voelt. Als dat gebeurt, kun je het benoemen of jezelf afvragen: wat zou ik doen als ik die druk niet voelde? Daarmee stap je uit de reactiviteit en kun je pro-actieve of zelfs creatieve keuzes maken.

 

Levenslessen

Vriendschap is waardevoller dan goede raad

Je bent vast, net als ik, ooit in je leven weleens niet zo lekker bezig geweest. Zeuren, slachtofferig doen, ruzie zoeken, doormodderen in een baan die je niet ligt, of in een relatie met een m/v die het met de moraal of de loyaliteit niet zo nauw neemt. Ik noem maar wat.

Als je dat soort dingen hebt gedaan, en als het nu weer over is, dan weet je dat het soms tijd kost voordat je inziet dat je bent verdwaald. Ik bedoel écht inziet, tot in het diepst van je vezels en je hart – want vaak kun je het wel bedénken maar het voelt anders, en de behoefte ermee door te gaan is sterker. Je moet eerst de dingen zien zoals ze werkelijk zijn, en verantwoordelijkheid nemen voor je eigen aandeel.

Maar dat is makkelijker gezegd dan gedaan. Het inzicht sijpelt heel langzaam naar binnen, soms is er opeens een helder moment, maar evengoed heb je de volgende dag weer een terugval. In een hopeloze liefdesrelatie werkt het zelfs een beetje als een heuse verslaving. Een junkie doet alles, inclusief anderen en zichzelf voor de gek houden, om de ongezonde gewoonte voort te kunnen zetten. Mensen die verliefd zijn op de verkeerde doen dat vaak ook. Vaak besluiten ze vol goede moed er een punt achter te zetten, maar in een zwak moment vallen ze weer terug en begint alles van voor af aan. 

Dan zeg je tegen je vriendinnen dat het "nu allemaal anders" is omdat je de ander nu doorziet en weet wat je doet. Zij zien met lede ogen aan hoe je aan het klooien bent en proberen je tot inkeer te brengen. Goede raad is vaak helemaal niet duur, de wereld is vol van levenswijsheid immers, maar het heeft vaak geen enkel effect.

Uiteindelijk moet ieder mens toch zijn eigen fouten maken. Je leert van het leven, niet van de woorden van anderen. Je moet helemaal zelf je gat branden en keihard op de blaren zitten, zinken tot aan de bodem. Dat betekent, vanuit de goedbedoelende vriend(in) bekeken, dat het zinloos is op iemand in te praten dat het anders moet, of iemand te helpen de waarheid onder ogen te zien. 

Er is een natuurlijk tempo waarin inzichten indalen. Je kunt niet werkelijk zien waar je in zit totdat je eruit bent. Anderen zien het wel, zij zitten er niet in immers, maar er is niet veel wat ze kunnen zeggen waardoor je opeens wakker wordt. Ze staan erbij en kijken ernaar: een trein die in z’n eigen tempo doordendert. Je praat erover want je zit ermee, en je doet alsof dat verschil kan maken. Maar het is hooguit fijn dat je je ellende kunt delen met anderen en je gesteund voelt. Dat is het enige wat vrienden voor elkaar kunnen doen. Dat is niet niks, overigens. Accepteren dat die trein gaat zoals ‘ie gaat en de ander hoe dan ook steunen; de scherven oprapen van het servies dat die ander telkens zelf stukgooit. Dat is veel moeilijker dan uitleggen hoe jij het ziet, en waarom het anders moet, en hoe. Moeilijker, en van meer betekenis en meer wijsheid.

 

Coaching

Wie wordt er coach en waarom?

Steeds meer werknemers hebben een coach. Er zijn coaches voor carrièreplanning, re-integratie, mobiliteit, start-up, talentontwikkeling; voor zingeving, stress, lifelife-work-balance, starters, moeders, er zijn wandelcoaches, engelencoaches en godinnencoaches. 

Vanuit de wetenschap is helaas moeilijk te zeggen of dit een zinvolle besteding van geld en tijd is: degelijk onderzoek naar de effecten van coaching is zeldzaam, en de variatie is zo groot dat er ook geen beginnen aan is. 

De ene coach is een natuurtalent, de andere een prutser. De een werkt evidence-based, de ander doet dingen waar wetenschappers van huiveren, zoals aura’s lezen, chakra’s helen of mensen naar vorige levens brengen. Praten met de buurvrouw kan even effectief zijn, en niets doen trouwens ook, want uiteindelijk verandert alles vanzelf: als je klem zit en je gaat gewoon door met leven, gaat het meestal ook wel over.

Executive coach

Het rendement van coaching wordt nog verder vertroebeld door het placebo-effect: het pure feit dat je iets doet en er energie in steekt, leidt ook al tot verbetering. Hoe duurder de coach, hoe sterker dit effect. In die zin is het een voordeel dat coaches duurder zijn dan psychotherapeuten, die slechts zo’n 80 euro per uur kosten en vaak zelfs vergoed worden door de aanvullende verzekering. Als je dan ook nog bedenkt dat therapeuten vaak afgestudeerd psycholoog zijn, dus een erkende opleiding hebben, terwijl jan en alleman zich coach mag noemen, is de populariteit van coaching merkwaardig.

Misschien klinkt het gewoon beter: heb je een therapeut, dan ben je een sneu geval, maar heb je een coach dan ben je Iemand. Nog mooier is een executive coach; die zijn ook nog eens heel duur. Vanuit de coach bekeken is dit een lucratieve tak van sport, want je kunt exorbitante uurtarieven vragen (hoe duurder, hoe meer je jezelf neerzet als supercoach, voor alleen de allerhoogste bazen), en verder hoef je niet veel te doen. Want executives willen toch vooral een beetje voor zich uit praten, mopperen op collega’s in de boardroom, en mijmeren over hun nieuwe maitresse; dat zijn de onderwerpen die ze met hun coach bespreken omdat het met de mede-executives niet kan. Maar moeten ze echt iets belangrijks doen, dan sparren ze met een collega-big-shot; dan hebben ze niks aan zo’n eenpitter met een cursus NLP op zak die nog nooit een bedrijf van binnen heeft gezien.

Levenservaring

Zowel voor coaching als therapie geldt dat het meer positieve effecten heeft als er een goede klik is met cliënt. Het is zeker niet gezegd dat je met een wetenschappelijke opleiding een betere coach bent. Maar veel mensen denken dat ze met enkel hun  levenservaring iets te bieden hebben als coach, en die gedachte schreeuwt om zelfrelativering.

Ik heb nogal eens coaches gehoord die zeiden: ‘Ik ben door een crisis gegaan, toen heb ik zelf coaching gehad en ontdekt dat het mijn passie is om anderen te helpen.’ Ik word altijd wantrouwend als mensen tijdens een coachingstraject ontdekken dat coaching hun ware roeping is. Dat kán gewoon niet kloppen: nooit ontdekken ze eens een andere roeping; ontwerper, reisleider, paardenfluisteraar, of zoiets. En nooit zeggen ze (wat nou echt van levenswijsheid zou getuigen): ‘Ach, laat anderen maar gewoon leren van het leven, in hun eigen tempo, op hun eigen manier.’

Ik verdenk deze mensen ervan dat ze onbewust hun ego wat willen oppeppen. In de rol van coach ben je degene die snapt hoe het leven in elkaar zit, je hebt kennis en ervaring. Cliënten geven je royaal erkenning voor die wijze rol; ze willen immers geen coach die zelf ook maar wat aanmoddert net als wij allemaal. Zo bezien doen die klanten goed werk voor je ego; maar wie coacht er nou eigenlijk wie?