Categoriearchief: Aktueel

Moraal

Ja maar iederéén doet het toch?

Wanneer amoreel gedrag legaal en lucratief is, gaan mensen zich amoreel gedragen. Dat zagen we bijvoorbeeld bij de bankencrisis bij de Panama-papers. Het wemelt van foute types die gebruik maken van mazen in de wet om belasting te ontduiken. Regisseur Almodovar, de Ijslandse premier, bankiers, rijlelui… Het is een schande. Wijzelf zouden zoiets nooit doen! Toch?

Maar hoe kan het dan dat de Action floreert vanwege haar lage prijzen? Die zijn alleen mogelijk doordat het bedrijf het laagst scoort op duurzaamheid.* En wie koopt al dat vlees waar de supermarkten mee stunten? Heel fout natuurlijk van die supermarkten – ook een schande! – maar aan wie verkopen ze die kiloknallers eigenlijk?

De doorsnee consument is uiteindelijk net zo’n uitvreter als de doorsnee belastingontduiker: hij profiteert van lage prijzen die mogelijk zijn doordat bedrijven zich niet bekommeren om de maatschappelijke schade die hun productie veroorzaakt. Kinderarbeid, plastic soup, ontbossing en de vele uitwassen van de veeindustrie zoals CO2-uitstoot, resistente bacteriën, fijnstof en aantasting van water, bodem en biodiversiteit. Het zijn allemaal gevolgen van de bulkproductie die lage prijzen mogelijk maakt.

Koopjes jagen ‘voelt’ anders, maar dat komt vooral doordat bijna iederéén er openlijk aan meedoet en niet een select gezelschap van rijken en CEO’s. Jan met de pet en Truus met de muts vertellen thuis blij hoe goedkoop het bij de Action was. Niemand roept ‘schande!’ als er een dikke varkenshaas op tafel komt (en als je het wel doet, ben je een ongezellige moralist). Wat doe je nou verkeerd als je hetzelfde doet als iedereen? Als je niet kunt wijzen naar iemand ánders die fout is, maar er gewoon zelf bij hoort, dan is het vast niet echt fout.

En toch kan iederéén fout zijn. Uit onderzoek** is gebleken dat mensen zich makkelijk laten verleiden tot gedrag dat tegen hun eigen ethiek in gaat. Doorslaggevend is niet of het gedrag moreel is, maar of ze er een smoes bij kunnen bedenken. En zo laat de verwende Westerse consument zich graag verleiden tot goedkope aankopen die ernstige gevolgen hebben voor het collectief – voor mensen in minder welvarende delen van de wereld, en voor natuur, milieu en klimaat, dus voor toekomstige generaties. Bijna altijd als een product zo goedkoop is, is er elders op de wereld iemand die weerloos is en de prijs betaalt – voor een product dat wij niet eens echt nodig hebben.

Net als bankiers en belastingontduikers doen we ons voordeel met de omstandigheden die zijn ontstaan, binnen de wettelijke mogelijkheden die er zijn, zonder ons gedrag te toetsen aan onze persoonlijke moraal of zelfs maar informatie te vergaren over de ethische aspecten van de productie. Hoe minder je daarbij stilstaat, hoe makkelijker. Het voelt niet verkeerd, want we doen het allemaal en het mag.

Maar niet alles wat ‘normaal’ en legaal is, is moreel verdedigbaar. Slavernij en heksenverbranding waren ook ooit aan de orde van de dag. Financiële misbaksels waren jarenlang doodnormaal in de bankenwereld. ‘Hoe kunnen ze met zichzelf leven?’ vroeg Joris Luyendijk zich af na zijn interviews met bankiers die geheel legaal de pensioenen van velen om zeep hielpen. Nou, zo dus – zoals negen van de tien Nederlanders dat ook doen. In de woorden van een door Luyendijk geïnterviewde bankier: ‘Daar denken we gewoon niet over na’.

 

Seksistische mannen en vriendelijke vrouwen

Mannen met macht en status, zoals John de Mol en Ali B, kunnen niet goed door de bril van een ander kijken. Dat verklaart de reactie van John de Mol op de misstanden bij The Voice of Holland. Het verklaart ook het grensoverschrijdende gedrag bij #metoo-situaties in het algemeen. Ook andere psychologische effecten van macht en status spelen een rol.

Machtige mannen overschrijden nogal eens de grenzen in hun omgang met vrouwen. Dat hangt samen met verschillende psychologische effecten van macht. Onderzoek laat zien: als mensen macht krijgen – ook als dat op volstrekt willekeurige basis is – worden ze doel- en actiegerichter, ze voelen zich minder geremd. Ze zien vooral positieve resultaten, zijn minder bang voor mislukking en gaan onvervaard op hun doel af. Wat ze in hun hoofd hebben, doen ze. Ze eten meer, flirten meer, zeggen meer wat ze denken, en doen wat ze denken. En ze denken meer aan seks. Met name bij mannen is macht onbewust geassocieerd met seks.

Dat is niet vreemd, want op de apenrots hebben mannen die opklimmen tot leider de keuze uit vele beschikbare vrouwen. Ook bij homo sapiens hebben vrouwen een voorkeur voor machtige mannen. In het vuur van #metoo vergeten we dat wel eens: een vrouw die merkt dat een machtige man op haar valt – zoals de vrouwen die slachtoffer werden van Jeroen Rietbergen en Ali B – voelt zich gevleid, ze voelt zich bijzonder dat hij haar leuk vindt. Dat betekent uiteraard níet dat ze gelijk seks wil. Maar in de eerste fase, als hij nog aan het ‘groomen’ is en het allemaal onschuldig lijkt, zal ze vaak geen duidelijk nee-signalen geven. Een beetje flirten mag best. Ze laat het zich aanleunen, ze lacht hem vriendelijk toe. Het probleem ontstaat daarna.

Seksuele overperceptie

Machtige mensen zijn geneigd de seksuele interesse van anderen te overschatten. Doet een vrouw gewoon vriendelijk, dan zal een man met macht haar eerder zien als seksueel ‘beschikbaar’. Deze seksuele overperceptie blijkt direct van invloed op gedrag: hij zal meer tekenen van seksuele toenadering tonen, zoals dichtbij zitten, aankijken en aanraken. (Overigens treden deze effecten op bij zowel mannen als vrouwen met macht, maar doordat vrouwen overall minder aan seks denken, wordt bij hen de drempel van een verkeerde inschatting niet zo gauw bereikt.)

Een ander gevolg van macht is dat mensen minder empathisch worden: ze zijn gefocust op hun eigen doelen en kijken minder door de bril van een ander. Ze kunnen zich dat ook permitteren; als machtige mensen zich vergissen in hoe een ander zich voelt, heeft dat voor henzelf gewoonlijk minder serieuze consequenties dan als een ondergeschikte die fout zou maken.

Dit onvermogen om het perspectief van een ander in te nemen wordt ook mooi geïllustreerd door de reacties van John de Mol op de misstanden bij The Voice. Ja, hij was enórm boos toen hij voor het eerst hoorde over de misdragingen van Rietbergen. Waarschijnlijk dacht hij: met dit gedrag help je mijn bedrijf en mijn succesformule naar de kloten. (En dat is nog waar ook.)

Hij zei ook dat Rietbergen helemaal niet iemand met een machtige positie was. Vanuit het perspectief van een CEO van een groot bedrijf is een bandleider ongetwijfeld een onbeduidend persoon, maar vanuit het perspectief van een kandidaat ziet dat er heel anders uit. En hij zei dat er echt wel gereageerd zou worden als vrouwen zich melden met een dergelijke klacht – duidelijk niet beseffend hoe hoog de drempel kan zijn om dat te doen wanneer je jong en onervaren bent, de mores van de showbizz niet kent, en het alles voor je betekent om succes te hebben in deze show.

Op dezelfde manier vermoed ik dat mensen als Rietbergen en Ali B niet beseffen wat een worsteling het voor een vrouw zou kunnen zijn om zich duidelijk uit te spreken tegen hun avances. Tezamen met seksuele overperceptie, het gevoel van onschendbaarheid en de onderschatting van risico’s door machtige mensen, is hiermee het scenario voor misbruik compleet. Zo kunnen kleine subtiele effecten van macht zich uiteindelijk vertalen naar grote misverstanden en onaanvaardbaar schadelijk gedrag.

Gemiddeld

Onderzoeksresultaten zijn meestal niet toepasbaar op individuele gevallen

Een van onze AIO’s promoveerde op het zogenoemde naamletter-effect: mensen hebben een voorkeur voorkeur voor de letters uit hun eigen naam en ze kiezen vaker een woonplaats waar die letters in voorkomen – gemiddeld, vergeleken met anderen die deze letters niet in hun naam hebben. Zo woont Roos in Mook en Astrid in Amsterdam. Maar er zijn natuurlijk vele uitzonderingen. Bij de verdediging van het proefschrift voor een promotiecommissie kwamen de namen en woonplaatsen van alle commissieleden aan bod – Pietje Puk in Malden, Jan Doedel in Wijchen, enzovoort – en leek er toch niet veel van te kloppen, vond men.

Dit illustreert dat zelfs knappe koppen, zoals hier bijeen verzameld, het principe van sociaal-psychologisch onderzoek niet altijd goed begrijpen. Stel dat ik zeg: Mannen zijn langer dan vrouwen. Je zou raar opkijken wanneer iemand daar tegenin bracht: Dat klopt niet, ik ken mannen die veel korter zijn dan de meeste vrouwen. Je begrijpt dat een verschil in gemiddelden niets hoeft te zeggen over individuele gevallen. Zo ook betekent het naamletter-effect natuurlijk niet dat er in Mook alleen maar mensen wonen met M, O of K in hun naam.

Dit geldt voor de meeste resultaten van sociaal-wetenschappelijke experimenten, bijvoorbeeld over de vraag hoe mensen elkaar beïnvloeden of beoordelen. In een experiment worden altijd verschillende groepen met elkaar vergeleken. De ene groep deelnemers krijgt bijvoorbeeld te maken met een verkoper die hun lichaamshouding imiteert, de andere groep met een verkoper die dat bewust níet doet. Dan kan blijken dat de imiterende verkoper gemiddeld meer verkoopt dan de ander. Mooi. Maar dat betekent niet dat élke imitatie tot een beter resultaat leidt. Er zijn ook geïmiteerde deelnemers die niets kopen en niet-geïmiteerde die juist veel kopen. Het kan om een klein verschil gaan, bijvoorbeeld de imiterende verkoper heeft gemiddeld per klant 50 cent meer omzet gemaakt: ook een klein verschil kan statistisch betrouwbaar zijn. Bovendien zijn verbanden vaak niet eenduidig. Een beetje imiteren kan helpen, maar veel imiteren gaat irriteren. Het hangt ook af van allerlei andere subtiele variabelen, zoals hoe leuk de betrokkenen elkaar al vonden: als je iemand niet zo leuk vindt, werkt imitatie juist op je zenuwen.

Dit alles betekent dat wetenschappelijk onderzoek gewoonlijk niet rechtstreeks vertaalbaar is naar toepassingen. Je kunt dus niet een verkoper adviseren: imiteer je klant, dan verkoop je meer. Maar helaas is dit nu juist hoe onderzoeksresultaten vaak worden toegepast: er wordt een gedragstip van gemaakt – doe dit, doe niet dat. Voor een individueel geval is volstrekt onzeker of zo’n aanbeveling goed uitpakt.

Gaat het om grotere groepen, dan is het zinvoller. Als je bijvoorbeeld 100 verkopers adviseert om hun klanten te imiteren, dan kunnen die als groep gemiddeld een beter resultaat halen dan 100 anderen die het advies kregen dat juist niet te doen. Maar de echte waarde van psychologisch onderzoek schuilt in het ontrafelen van de onderliggende mechanismen: waaróm kopen mensen meer als ze geïmiteerd worden, wat doet dat precies met mensen? Als je dat soort dingen begrijpt, heb je geen tips & tools nodig. Dan heb je inzicht in het onderliggende proces en kun je, flexibel en creatief, je eigen tools ter plekke creëren, afgestemd op die individuele situatie.

Hebben is houden

Waarom we denken dat we recht hebben op onze overdaad

 

Tijdens het lezen van Gouden jaren (Annegreet van Bergen) kwamen vele jeugdherinneringen bij me boven. De feestelijke vrijdagavond voor de buis, want dan kregen we Cola of Sinas met chips. Als student met een rol kwartjes naar de telefooncel om ‘naar huis’ te bellen. Na bezoek aan oma even bellen (drie keer over laten gaan, opnemen was te duur) dat je veilig thuis was.

Verwend en hebberig

Het boek laat mooi zien hoe welvarend we zijn geworden. De Nederlander moppert wat af (in dankbaarheid bungelen we onderaan de internationale ranglijst), maar vanuit het oogpunt van toen leven we nu in weelde, misschien zelfs decadentie. In 1950 at de Nederlander gemiddeld ruim 3 ons vlees en 1 ons kaas per week, nu meer dan 8 ons vlees en 3,5 ons kaas. Er waren geen Franse kaasjes, geen mango’s en kiwi’s en zelfs bananen waren een bijzonderheid. Geen CV, vaak geen toilet binnen, geen douche, geen wegwerpluiers en -maandverband. Toen de 'kijkkast' kwam was er één zender die een paar uur per dag uitzond. De meeste mensen verplaatsten zich met fiets of benenwagen. Een uitje of vakantie (op de Veluwe) was een bijzonderheid waarbij foto’s werden gemaakt – die je vaak pas een half jaar later zag, na een andere foto-waardige happening (zoals uit eten bij de Chinees), want voordat ze werden ontwikkeld moest eerst ‘het rolletje op’.

Onze verworvenheden staan onder druk – niet alleen door de vluchtelingencrisis, maar ook door het wereldvoedselprobleem en de klimaatverandering, die onder meer een drastische reductie van onze vleesconsumptie noodzakelijk maken. 'Dat tast onze keuzevrijheid aan! Ons fundamentele recht!' zeggen velen dan boos. In het licht van de recente geschiedenis vind ik dat verwend en hebberig. We zouden zo makkelijk een heel klein beetje kunnen missen van onze overdaad.

Verlies is sterker dan winst

Maar de reactie is wel verklaarbaar: het kwijtraken van iets dat je al had, weegt psychologisch zwaarder dan het verkrijgen van iets dat je niet had. In onderzoek naar het zogenoemde endowment-effect krijgen deelnemers bijvoorbeeld iets kado van de onderzoeker (to endow = begiftigen, kado doen). Wanneer vervolgens wordt gevraagd een verkoopprijs te noemen voor dit eenmaal verkregen artikel, vraagt men gemiddeld een hogere prijs dan wat men ervoor zou betalen als men het nog niet had.

Verlies wordt sterker gevoeld dan winst. ‘Hebben is houden’, is dus het motto. Van deze asymmetrie wordt handig gebruik gemaakt door bedrijven die een product aanprijzen op proefbasis (“Probeer ons product vier weken; bent u niet tevreden, dan krijgt u het volledige aankoopbedrag terug”): door het endowment-effect neemt de subjectieve waarde van het product toe, waardoor men het niet meer wil teruggeven voor de oorspronkelijke prijs.

Naar het eind van de wereld

Nu we eenmaal zijn voorzien van elke dag vlees, auto’s, mango’s en wat dies meer zij, heeft het mogelijke verlies daarvan een onevenredig gewicht. Daarbij wordt gemakshalve vaak vergeten dat onze welvaart voor een belangrijk deel is gebaseerd op activiteiten die hebben geleid tot klimaatverandering – en dus tot droogtes en overstromingen in die delen van de wereld waar veel vluchtelingen nu vandaan komen.

Laatst zag ik op de kijkkast hoe wereldreizigster Floortje Dessing een kleine gemeenschap op Spitsbergen bezocht. Daar heerste een sterke verbondenheid en solidariteit, min of meer afgedwongen door de barre koude omstandigheden: als het leven zwaar is, moet je samenwerken. Zo is ook ons leven tienduizenden jaren geweest. Misschien, dacht ik, hebben we het wel té goed gekregen. Want je wordt niet gelukkig van angstvallig bewaken wat je hebt, maar van delen, geven, samenwerken. Niet van wat je hebt, maar van wat je bent en wat je doet. 

Lekker belangrijk

 

Wie coacht wie eigenlijk?

Een persoonlijke crisis kan louterend werken. Als je op de bodem bent, kom je in contact met de diepere lagen van jezelf en de wijsheid daarvan. Mensen kunnen zelfs het roer omgooien, omdat ze gaan beseffen wat hun echte roeping is. Prachtig. Maar toch: misschien ben ik te cynisch, maar waarom is die roeping zo vaak iets op het gebied van ‘andere mensen helpen’ en ‘de inzichten delen die ik nu heb’?

Mensen die besluiten coach of therapeut te worden, waren vaak eerst zelf cliënt. Opkrabbelend uit hun crisis ontdekten ze dat dit is waar hun hart ligt. Natuurlijk, na een moeilijke periode zoek je naar nieuwe zingeving, en ik geloof best dat je dan beter luistert naar de roeping van je hart. Maar ik geloof er helemaal niks van dat bij zo onevenredig veel mensen die roeping toevallig is dat ze anderen moeten coachen en counselen.

Wat hierbij meespeelt, vermoed ik, is dat je jezelf groter maakt door in de rol van helper te stappen. Je bent niet langer degene die een ander nodig heeft: je bent nu zelf degene die weet hoe het leven in elkaar zit. Dat gevoel van superioriteit kan onbewust ten grondslag liggen aan de drive om anderen te helpen op hun levenspad.

Zo zijn de rollen verdeeld: de cliënt is even de weg kwijt, en de coach weet hoe het moet. Zelfs al laat ie dat niet al te nadrukkelijk blijken, zelfs al zegt ie ‘we doen het samen’, het is toch steeds impliciet dat de coach iets weet wat de cliënt niet weet. Cliënten bejegenen hun coach ook op die manier, waardoor het steeds meer een waarheid wórdt.

Coaches zijn belangrijk in het leven van hun cliënten. De rolverdeling tussen coach en cliënt bevordert dat de coach wordt bewonderd en wordt gezien als wijs en alwetend – enkel en alleen omdat hij zichzélf in die rol heeft geplaatst. In het slechtste geval hebben we dan een coach die eigenlijk alleen maar zelf aan het schitteren is, en helaas bestaan die. Met altijd wel een mooie beeldspraak (‘Wil je zeuren, of wil je regisseuren?’ ‘Zonder wrijving geen glans!’ ‘Op een bouwterrein is het altijd een puinhoop!’) om cliënten ‘in de spiegel te laten kijken’ – maar het effect is dat ze naar hém kijken en geïmponeerd raken. Of we hebben een counselor die weet wat iemands diepere drijfveren zijn en die, en als de cliënt zich daar niet in herkent of het traject beëindigt, constateert dat de cliënt ‘er nog niet aan toe was’.

Maar de rolverdeling kan ook gunstig uitpakken. Voor de cliënt is het fijn: wie wil er nu niet een coach die precies weet hoe het leven in elkaar zit? Voor de coach is het ook fijn: zijn ego floreert op de zelf toebedeelde rol. Het is een soort impliciete samenzwering waarin de behoeftes van beiden worden bevredigd. Het resultaat kan volstrekt bevredigend zijn. Toch heb ik zo’n donkerbruin vermoeden dat de beste coach iemand is die dit alles doorziet, bij zichzelf en bij de cliënt. En die dat dan weer alléén laat blijken als dat het proces ten goede komt.

Sociaal kapitaal

Het belang van emotionele boekhouding

Jaren geleden zat ik in een sollicitatiecommissie. Er was een gedoodverfde winnaar onder de kandidaten. Hoewel hij alle benodigde papieren en credentials had, had ik geen goed gevoel over hem. Een ander commissielid was juist fel voorstander. Hij had een lijst gemaakt met pakweg twintig argumenten vóór deze kandidaat. Terwijl hij zijn lijst voorlas, zag je zijn zelfvertrouwen groeien: hier zouden de tegenstanders echt niet omheen kunnen. Na het voorlezen viel er een stilte. Toen zei iemand: ‘En toch vertrouw ik hem niet.’ De anderen vielen haar bij en daarmee was de kous af.

Vertrouwen is zo belangrijk dat er ook in puur zakelijke situaties allerlei woorden voor zijn: gunfactor, sociaal kapitaal, emotionele bankrekening. Mensen denken vaak dat ze anderen moeten overtuigen met hun kennis en kunde, maar veel belangrijker is het motto van oud-president Roosevelt: People don’t care how much you know, until they know how much you care.

Managementgoeroe Covey adviseerde dan ook: maak een lijstje met de mensen die belangrijk zijn in je werkveld, en ga voor elk van hen in gedachten na of je in de plus staat op de emotionele bankrekening. Zo niet: werk aan de winkel. We weten heel goed waar we plussen en minnen mee scoren. Je afspraken nakomen, naar mensen luisteren, loyaal zijn, interesse tonen, waardering en respect tonen, een beetje slijmen op z'n tijd: allemaal voorbeelden van gedrag waarmee je krediet opbouwt. Je raakt in de min op de emotionele balans door bijvoorbeeld:

  • je niet aan je woord houden
  • mensen niet terugbellen of apps niet beantwoorden
  • mensen niet serieus nemen (in een vergadering snuiven of op je smartphone kijken als iemand aan het woord is)
  • gelijk willen hebben, het beter weten
  • publiekelijk je beklag doen over iemand om niet te schuld te krijgen van een mislukking.

Roddelen

Covey noemde ook roddelen als een kredietvreter: als de ander ter ore komt wat je hebt gezegd, geeft dat natuurlijk een regelrechte crash op je sociale kapitaal in die relatie. Maar dit is te simpel: roddelen is juist wél goed voor je relatie met degene met wie je roddelt. Als je allebei negatief denkt over iemand, schept dat een band, veel meer nog zelfs dan als je allebei iemand leuk vindt.* Het effect van roddelen op het smeden van een band is zo sterk, dat het wel is vergeleken met het vlooien van apen. Bovendien is het strelend voor het ego van de meeroddelaar, want die ziet zichzelf als superieur aan de beroddelde ander**. Dat maakt roddelen ook zo leuk: je bent samen lekker beter dan die ander over wie je roddelt. 

In de emo-boekhouding is het glas is dus half vol en half leeg voor roddel. Natuurlijk zijn er omstandigheden waarin roddelgedrag een giga-min zou moeten opleveren: als je roddelt uit afgunst of om iemands reputatie om zeep te helpen. Maar het motief van roddelaars is niet altijd zo duidelijk, en het staat in elk geval vast dat het pluspunten kan opleveren die je niet zo snel en effectief op een andere manier binnenhaalt.

Als je goed oplet met wie je roddelt over wie, kun je van roddelen veel plezier hebben én je emo-saldo leuk oppeppen. Alice Roosevelt Longworth (ja, de dochter van) had in elk geval veel vrienden, en van haar is de uitspraak: ‘Als je over niemand iets aardigs te zeggen hebt, kom dan naast mij zitten.’

 

Een deel van deze kolom is ontleend aan het boek van Roos Vonk, Collega’s en andere ongemakken (Maven Publishing).

 

 

‘Daar herken ik me niet in’

Als je dit denkt, is het tijd voor zelfonderzoek

Roos Vonk, Psychologie Magazine, april 2015

Mijn collega zat bij een overleg waar iemand een nieuwe visie introduceerde. Tot haar stomme verbazing hoorde ze een verhaal dat ze zelf ooit had bedacht en met hem had besproken. Toen hij was uitgesproken zei ze: “Ik hoor hier mijn visie die ik jou heb verteld. Je hebt X en Y overgenomen en alleen detail Z veranderd!” Hij trok verwonderd zijn wenkbrauwen op. “Hm, wat vreemd dat je dat zo ziet. Daar herken ik me niet in”.

Daar herken ik me niet in!! Daar is ie weer. Vertrouw op mij: altijd als mensen dit zeggen, is er iets mis. Voor het eerst hoorde ik het bij Ella Vogelaar, toen de PvdA-top haar na een afgang niet meer als minister wilde. “Bent u nu beschadigd?” vroeg een hijgerige journalist. Gretig legde hij uit waarom hij dacht van wel. “Ik herken me niet in dat beeld”, zei ze, “ik voel me helemaal niet beschadigd”.

Het meest recent – maar vast niet voor het laatst – hoorde ik het van de woordvoerder van Blokker, toen naar buiten kwam dat het noodlijdende winkelbedrijf personeel onder druk zet om ontslag te nemen en zelfs dreigt met demotie. De woordvoerder “herkende zich niet in dit beeld”.

Natuurlijk zijn er twee kanten aan ieder verhaal. Kan best zijn dat Vogelaar zich prima voelde al was evengoed haar reputatie beschadigd. Kan best zijn dat de wenkbrauwenoptrekker ten prooi was aan onbewust plagiaat: ideeën van anderen pikken zonder het zelf te beseffen. Dan denk je oprecht dat je het zelf hebt bedacht. Maar, zeg ik: als er zo’n discrepantie is tussen wat anderen zien en wat je zelf ziet, mag je wel wat nieuwsgieriger zijn hoe dat kan. Vraag je dan eens af hoe je gedrag eruit ziet door de bril van de ander. Die bril is namelijk veel scherper en helderder dan je eigen bril.

In een onderzoek* hiernaar kregen deelnemers in tweetallen een test voor sociale intelligentie. Ongeacht de werkelijke prestatie kreeg elke deelnemer na afloop een nep-score: de ene scoorde zogenaamd hoog, de ander laag. Daarna werd aan ieder individueel gevraagd hoe betrouwbaar ze de test vonden.

Je kent je pappenheimers, dus je voelt ‘m al aankomen: deelnemers met een lage score vonden de test een stuk minder betrouwbaar dan degenen met een hoge score; zij waren in hun nopjes en vonden de test juist reuze betrouwbaar. Desgevraagd meenden ze geen van allen dat hun oordeel over de test was beïnvloed door hun eigen score. Kom zeg, zo flauw waren ze niet! Maar die andere deelnemer, díé had natuurlijk wel naar zichzelf toe geredeneerd. Bedenk dat de oordelen over de test feitelijk werden gekleurd door de eigen score – dus de deelnemers hadden gelijk dat de ander aan zelfbedrog deed. Maar zij zelf ook, en dát hadden ze totaal niet in de gaten.

Dat betekent: altijd als je je niet herkent in het beeld dat een ander van je heeft, moet je ernstig rekening houden met de mogelijkheid dat de ander gelijk heeft. En jij niet. 

 

Het hoogste woord

Het tekort aan nuance en twijfel in de media – en aan vrouwen

Roos Vonk, Psychologie Magazine, maart 2015

Als student volgde ik een cursus toneel. Het eerste wat ik daar leerde was: als je een verhaal boeiend wilt maken, moet je zorgen dat er een conflict mogelijk is – tussen mensen met verschillende meningen of belangen, of binnen een persoon met verschillende drijfveren. Een potentieel conflict is de sleutel om een verhaal spannend te maken.

Aan deze les moet ik vaak denken als ik kijk naar alle stellige, gepolariseerde meningen in ons land – van zwarte piet tot terroristische aanslagen; tussen politieke partijen maar ook bínnen partijen, die steevast het nieuws halen met interne conflicten. Leven wij in een land waar we voortdurend ruziënd over straat rollebollen? Of is dat wat de media uitlichten omdat ze zo een spannend verhaal hebben?

De vraag stellen is hem beantwoorden. Niet alleen houden de media van een relletje, ze houden ook van mensen met een stevige mening – die overmijdelijk weer een tegenmening oproept. Zulke mensen zijn niet moeilijk te vinden, want stellige, provocerende opinieleiders zijn makkelijker te porren voor een media-optreden dan twijfelaars. Mensen met een ruimer perspectief, die meer kanten van een zaak zien, geen pasklare antwoorden hebben, of de dingen eerst beter willen begrijpen, staan niet te popelen voor een talkshow waar je meteen je woordje klaar moet hebben, liefst als pakkende oneliner.

Dit zou ook best kunnen verklaren waarom vrouwen zo moeilijk in talkshows aan tafel komen. Die hebben immers vaak wat minder zelfvertrouwen en zijn voorzichtiger in hun uitspraken. Ze gebruiken vaker woorden zoals misschien eigenlijk, een beetje. Schuif je aan in een talkshow, dan moet je er ook nog lol in hebben dat iemand anders je uitspraken vol aplomb van tafel veegt, om daar dan weer lekker tegenop te gaan boksen.

De Amerikaanse psycholoog Tetlock* inventariseerde voorspellingen van experts (in allerlei domeinen, zoals economie, management, overheidsbeleid) over uiteenlopende aktuele onderwerpen in de VS tussen 1988 en 2003. Hij vergeleek al hun voorspellingen met wat er uiteindelijk gebeurde. De conclusies waren ontluisterend. Experts deden het in geen enkel domein beter dan leken, ook niet hun eigen expertise-gebied. Integendeel, ze deden het vaak slechter doordat ze extremer waren; ze reageerden eerder in termen van ‘onvermijdelijk’ en ‘uitgesloten’. Ze voorspelden vaker dat iets fout zou lopen, terwijl een realistische voorspelling meestal is dat iets blijft zoals het is.

Experts met een meer gematigde, genuanceerde stijl bleken betere voorspellers, maar uitgerekend zij waren minder beroemd en zaten minder vaak in talkshows. Naarmate experts vaker in de media waren en een hogere ‘Google count’ hadden, hadden ze meer zelfvertrouwen én zaten ze er vaker naast. ‘Het enige vooruitziende dat deze figuren hebben gedaan, is erop staan dat ze anoniem blijven als deelnemer aan dit onderzoek’, zei een commentator.

Binnen de driehoek expert–media–publiek komt de zelfverzekerde praatgraag altijd weer bovendrijven: experts met zelfvertrouwen zoeken vaker de media, en de media houden van gasten met stellige, ‘quotable’ statements. Het publiek vindt dat ook prettig: het heeft behoefte aan zekerheid en duidelijkheid. Mensen willen niet horen dat ergens allerlei kanten aan zitten, dat we niet alles weten en niet alles beheersen omdat ook toeval een grote rol speelt. Vooral niet als ze zelf al onzeker zijn, dan hebben ze behoefte aan houvast.

Als je daarbij bedenkt dat de ene stellige opinie de andere weer uitlokt, wordt duidelijk waarom we zoveel mensen over elkaar heen zien buitelen met hun standpunten. Iedereen blij – de media en het publiek – want zo hebben we én duidelijke standpunten én af en toe een lekker onderhoudende ruzie. Alleen jammer dat we niet beter gaan begrijpen wat er nou écht gebeurt in de wereld en waarom.

 

 

Hunkerende ego’s

De makke met internet-testjes 

Roos Vonk, Psychologie Magazine, februari 2015

Op internet zag ik het plaatje hiernaast met de vraag: kun je binnen 1 minuut de C vinden? Kijk eerst maar even of u hem ziet voordat u verder leest. 

Ik zag het niet in één keer dus ik tuurde de rijen systematisch af. Net voordat ik scheel begon te zien zag ik hem. Ik plaatste het op Twitter en Facebook en in no-time stroomden er reacties binnen in de stijl van: "8 seconden!", "Makkie, ik zag het meteen", “3 seconden!!”, "Wat zegt dat nu over mij?".

Ik had die C niet zo snel gezien als veel van mijn volgers. Maar wat ík dan wel weer meteen zag, was dit: een stroom hunkerende ego’s. Ach, wat kunnen volwassen mensen toch een kleine kindertjes zijn, gulzig verlangend naar bevestiging dat ze knap en bijzonder zijn.

Ieder wissewasje, ieder plaatje en testje op internet wordt gretig aangegrepen: scoor ik goed? Wat had jij? Wat zegt dat over mij? We willen al onze bijzonderheden kennen en koesteren. Het is een heel begrijpelijk verlangen. Het is het verlangen van ons allemaal.

En dat is dan meteen het slechte nieuws: waarschijnlijk bent u niet heel bijzonder. De meeste mensen zijn nu eenmaal gewoon. Alleen al die tomeloze aandacht voor je eigen bijzonderheid is doodnormaal. Zelfs als u die behoefte niet herkent bij uzelf, dan zit u nu vast te denken: ha, ik heb dat niet, ik ben lekker heel anders dan al die mensen met hun egootjes. Als u zo denkt, join the club: dat is namelijk óók een typische ego-gedachte.

Ik merk dat ook weleens als ik een lezing geef. Toen ik bijvoorbeeld een keer uitlegde dat we bepaalde onbewuste processen niet goed bij onszelf kunnen waarnemen, vroeg een deelnemer: "Zijn er ook individuele verschillen tussen mensen in hoe goed ze dat kunnen?" Misschien ben ik een cynicus, maar dan denk ik direct: "O jee, weer zo eentje die nu denkt dat ie dat beter kan dan anderen." Terwijl ik juist iets wilde uitleggen over een algemeen menselijk kenmerk dat we allemaal hebben. Er zijn zelfs weleens deelnemers die zeggen: Fascinerend hoor, dat mensen zo in elkaar zitten – maar bij “mij persoonlijk” werkt het anders!

Eigenlijk heel jammer, want zo mis je de kans om iets over jezelf te leren. Je leert jezelf niet beter kennen als je steeds op zoek bent naar die dingen waarin jij bijzonder, anders of beter bent. Juist omdat we allemaal zo gewoon zijn, leer je veel meer over jezelf als je er vanuit gaat dat je net zo bent als iedereen.

Optimisme

De mensen met de meeste invloed, heben de minst realistische kijk op de wereld en zichzelf

Hoe groot schat u de kans dat u, vergeleken met anderen, ooit grote financiële zorgen zult hebben? De kans dat u een ernstig verkeersongeluk krijgt? Of de kans dat u gaat scheiden?

Als ik dit soort vragen bij een lezing stel aan de toehoorders, blijkt steevast dat ze gemiddeld hun kansen op nare gebeurtenissen lager inschatten – vergeleken met de andere toehoorders. En dat kan natuurlijk niet: niet iedereen kan minder rampspoed meemaken dan iedereen. Vandaar dat dit onrealistisch optimisme wordt genoemd.

Het verschijnsel is vooral sterk als het gaat om gebeurtenissen waarop we zelf invloed menen te hebben, zoals verkeersongevallen of scheiding. “Daar ben ik toch zeker zelf bij”, denken we dan. Maar we overschatten onze mogelijkheden om onze menselijke gebreken en het lukrake leed van het leven te overwinnen.

Nog sterker is deze zelfoverschatting bij mensen met macht. Wanneer je mensen macht geeft – of dat nu verdiend is op basis van hun prestaties of gewoon willekeurig, op basis van toeval – neemt hun zelfvertrouwen toe. Ze worden nog optimistischer, hun stemming wordt beter, ze worden wat losser, ongeremder en doeneriger: huppekee, komt goed. Ze denken minder na over details, obstakels, en over wat er mis kan gaan: dat zien we dan wel weer.

In zekere zin is het nuttig dat machtige mensen meer op de grote lijn zijn gericht en meer geneigd om knopen door te hakken. Als je overal beren op de weg ziet, loop je nooit voorop. Maar er is een keerzijde: de effecten van macht op optimisme en zelfvertrouwen impliceren dat de mensen met de meeste invloed op ons allemaal, de minst realistische kijk hebben op de wereld en op zichzelf. Dit verontrustende gegeven zien we helaas geregeld geïllustreerd.

Zo is gebleken dat de overheid miljarden verspilt aan ICT-projecten. Een ICT-project is zo’n ‘detail’ waar je je in een hoge functie niet om hoeft te bekommeren; je bent dan meer gericht op waar we naartoe moeten en waarom, niet hóe. De woorden ‘innovatie’ en ‘nieuwe technieken’ klinken goed, en geen van onze bewindslieden hoeft te weten hóe de techniek precies werkt. 

Natuurlijk, je hebt als leider een visie nodig op waar je naartoe wilt. Maar met een beetje aandacht voor de weg ernaartoe, en alles wat zich onderweg kan voordoen, kun je de gebruikelijke debacles van overheidsprojecten – die altijd weer véél duurder zijn en véél langer duren dan gepland – voor een belangrijk deel voorkomen. Machtige mensen luisteren te weinig naar twijfelende tobbers, voor een portie gezond realisme als aanvulling op hun grootse toekomstvisie.