Alle berichten van Roos Vonk

Lekker belangrijk

 

Wie coacht wie eigenlijk?

Een persoonlijke crisis kan louterend werken. Als je op de bodem bent, kom je in contact met de diepere lagen van jezelf en de wijsheid daarvan. Mensen kunnen zelfs het roer omgooien, omdat ze gaan beseffen wat hun echte roeping is. Prachtig. Maar toch: misschien ben ik te cynisch, maar waarom is die roeping zo vaak iets op het gebied van ‘andere mensen helpen’ en ‘de inzichten delen die ik nu heb’?

Mensen die besluiten coach of therapeut te worden, waren vaak eerst zelf cliënt. Opkrabbelend uit hun crisis ontdekten ze dat dit is waar hun hart ligt. Natuurlijk, na een moeilijke periode zoek je naar nieuwe zingeving, en ik geloof best dat je dan beter luistert naar de roeping van je hart. Maar ik geloof er helemaal niks van dat bij zo onevenredig veel mensen die roeping toevallig is dat ze anderen moeten coachen en counselen.

Wat hierbij meespeelt, vermoed ik, is dat je jezelf groter maakt door in de rol van helper te stappen. Je bent niet langer degene die een ander nodig heeft: je bent nu zelf degene die weet hoe het leven in elkaar zit. Dat gevoel van superioriteit kan onbewust ten grondslag liggen aan de drive om anderen te helpen op hun levenspad.

Zo zijn de rollen verdeeld: de cliënt is even de weg kwijt, en de coach weet hoe het moet. Zelfs al laat ie dat niet al te nadrukkelijk blijken, zelfs al zegt ie ‘we doen het samen’, het is toch steeds impliciet dat de coach iets weet wat de cliënt niet weet. Cliënten bejegenen hun coach ook op die manier, waardoor het steeds meer een waarheid wórdt.

Coaches zijn belangrijk in het leven van hun cliënten. De rolverdeling tussen coach en cliënt bevordert dat de coach wordt bewonderd en wordt gezien als wijs en alwetend – enkel en alleen omdat hij zichzélf in die rol heeft geplaatst. In het slechtste geval hebben we dan een coach die eigenlijk alleen maar zelf aan het schitteren is, en helaas bestaan die. Met altijd wel een mooie beeldspraak (‘Wil je zeuren, of wil je regisseuren?’ ‘Zonder wrijving geen glans!’ ‘Op een bouwterrein is het altijd een puinhoop!’) om cliënten ‘in de spiegel te laten kijken’ – maar het effect is dat ze naar hém kijken en geïmponeerd raken. Of we hebben een counselor die weet wat iemands diepere drijfveren zijn en die, en als de cliënt zich daar niet in herkent of het traject beëindigt, constateert dat de cliënt ‘er nog niet aan toe was’.

Maar de rolverdeling kan ook gunstig uitpakken. Voor de cliënt is het fijn: wie wil er nu niet een coach die precies weet hoe het leven in elkaar zit? Voor de coach is het ook fijn: zijn ego floreert op de zelf toebedeelde rol. Het is een soort impliciete samenzwering waarin de behoeftes van beiden worden bevredigd. Het resultaat kan volstrekt bevredigend zijn. Toch heb ik zo’n donkerbruin vermoeden dat de beste coach iemand is die dit alles doorziet, bij zichzelf en bij de cliënt. En die dat dan weer alléén laat blijken als dat het proces ten goede komt.

Sociaal kapitaal

Het belang van emotionele boekhouding

Jaren geleden zat ik in een sollicitatiecommissie. Er was een gedoodverfde winnaar onder de kandidaten. Hoewel hij alle benodigde papieren en credentials had, had ik geen goed gevoel over hem. Een ander commissielid was juist fel voorstander. Hij had een lijst gemaakt met pakweg twintig argumenten vóór deze kandidaat. Terwijl hij zijn lijst voorlas, zag je zijn zelfvertrouwen groeien: hier zouden de tegenstanders echt niet omheen kunnen. Na het voorlezen viel er een stilte. Toen zei iemand: ‘En toch vertrouw ik hem niet.’ De anderen vielen haar bij en daarmee was de kous af.

Vertrouwen is zo belangrijk dat er ook in puur zakelijke situaties allerlei woorden voor zijn: gunfactor, sociaal kapitaal, emotionele bankrekening. Mensen denken vaak dat ze anderen moeten overtuigen met hun kennis en kunde, maar veel belangrijker is het motto van oud-president Roosevelt: People don’t care how much you know, until they know how much you care.

Managementgoeroe Covey adviseerde dan ook: maak een lijstje met de mensen die belangrijk zijn in je werkveld, en ga voor elk van hen in gedachten na of je in de plus staat op de emotionele bankrekening. Zo niet: werk aan de winkel. We weten heel goed waar we plussen en minnen mee scoren. Je afspraken nakomen, naar mensen luisteren, loyaal zijn, interesse tonen, waardering en respect tonen, een beetje slijmen op z'n tijd: allemaal voorbeelden van gedrag waarmee je krediet opbouwt. Je raakt in de min op de emotionele balans door bijvoorbeeld:

  • je niet aan je woord houden
  • mensen niet terugbellen of apps niet beantwoorden
  • mensen niet serieus nemen (in een vergadering snuiven of op je smartphone kijken als iemand aan het woord is)
  • gelijk willen hebben, het beter weten
  • publiekelijk je beklag doen over iemand om niet te schuld te krijgen van een mislukking.

Roddelen

Covey noemde ook roddelen als een kredietvreter: als de ander ter ore komt wat je hebt gezegd, geeft dat natuurlijk een regelrechte crash op je sociale kapitaal in die relatie. Maar dit is te simpel: roddelen is juist wél goed voor je relatie met degene met wie je roddelt. Als je allebei negatief denkt over iemand, schept dat een band, veel meer nog zelfs dan als je allebei iemand leuk vindt.* Het effect van roddelen op het smeden van een band is zo sterk, dat het wel is vergeleken met het vlooien van apen. Bovendien is het strelend voor het ego van de meeroddelaar, want die ziet zichzelf als superieur aan de beroddelde ander**. Dat maakt roddelen ook zo leuk: je bent samen lekker beter dan die ander over wie je roddelt. 

In de emo-boekhouding is het glas is dus half vol en half leeg voor roddel. Natuurlijk zijn er omstandigheden waarin roddelgedrag een giga-min zou moeten opleveren: als je roddelt uit afgunst of om iemands reputatie om zeep te helpen. Maar het motief van roddelaars is niet altijd zo duidelijk, en het staat in elk geval vast dat het pluspunten kan opleveren die je niet zo snel en effectief op een andere manier binnenhaalt.

Als je goed oplet met wie je roddelt over wie, kun je van roddelen veel plezier hebben én je emo-saldo leuk oppeppen. Alice Roosevelt Longworth (ja, de dochter van) had in elk geval veel vrienden, en van haar is de uitspraak: ‘Als je over niemand iets aardigs te zeggen hebt, kom dan naast mij zitten.’

 

Een deel van deze kolom is ontleend aan het boek van Roos Vonk, Collega’s en andere ongemakken (Maven Publishing).

 

 

De illusie van doorzichtigheid

We denken ten onrechte dat anderen onze goede bedoelingen kennen

Probeer het volgende eens uit met je collega’s of vrienden: neem om de beurt een liedje in gedachten en klap het zonder te zingen, één klap bij elke noot. De anderen moeten raden welk liedje je klapt. Vraag degene die klapt om te schatten hoeveel mensen het kunnen raden. Je zult zien dat dit consequent wordt overschat: klappers ‘horen’ het liedje in hun hoofd en daardoor lijkt het voor hen alsof de anderen er gauw achter komen. Dat lukt echter maar heel zelden.

Dit illustreert hoe moeilijk het voor ons is om datgene wat wijzelf weten, te scheiden van wat een ander weet. Iets wat je eenmaal weet kun je niet meer wegdenken. Een gevolg hiervan is het spotlight effect: iets waar je je sterk van bewust bent, zoals een pukkel op je neus of een onbenullige opmerking die je hebt gemaakt, lijkt voor anderen net zo opvallend te zijn als voor jezelf, terwijl die anderen er vaak helemaal geen erg in hebben. Ook mensen die bang zijn om te spreken in het openbaar hebben meestal de indruk dat hun zenuwen aan alle kanten zijn af te lezen, terwijl dat geenszins het geval is. En mensen die liegen denken al gauw dat de ander hen doorziet, maar ook die vrees is meestal onterecht

 

Onderhandelen

Iets wat sterk in je eigen gedachten is, lijkt voor anderen duidelijk zichtbaar. Deze illusie van doorzichtigheid kan flink belemmerend werken in onderhandelingen, want onderhandelingspartners denken vaak ten onrechte dat hun bedoelingen duidelijk zijn voor de ander. Dat is extra lastig omdat mensen van zichzelf vaak de indruk hebben dat ze met de beste bedoelingen een onderhandeling in gaan, en dat impasses ontstaan doordat de tegenstander dwarsligt – terwijl overeenstemming ontstaat dankzij hun eigen inschikkelijkheid.

In een onderzoek waarin deelnemers overeenstemming moesten bereiken over ethische dilemma’s, werd zowel aan de deelnemers als aan onpartijdige waarnemers gevraagd wat hun primaire onderhandelingsdoel was. Mogelijke doelen waren:

  • vasthouden aan mijn eigen targets
  • zorgen dat de ander tevreden is met de beslissing
  • zorgen dat we allebei even vaak compromissen sluiten
  • de beste oplossing vinden
  • zorgen dat de ander mij aardig vindt

Deelnemers dachten dat hun doel duidelijk was voor de waarnemer en de tegenstander, maar in werkelijkheid hadden die geen idee. Het doel ‘vasthouden aan eigen targets’ was bijvoorbeeld in de ogen van de deelnemers zelf minder belangrijk dan in de ogen van waarnemers, terwijl dat omgekeerd was bij ‘zorgen dat de ander tevreden is’. Hun eigen inschattingen van hun doelen waren dus vaak positiever dan wat anderen zagen.

 

Conflict

Door dit soort verschillen kunnen onderhandelingen uitlopen op conflicten: als je de bedoelingen van je onderhandelingspartner negatiever inschat dan hijzelf, is er meer kans dat je er ook negatief op reageert, waardoor de ander weer denkt dat jij je niet erg coöperatief gedraagt. Opvallend was: wanneer deelnemers de kans kregen hun keuzes in de onderhandeling toe lichten, hadden ze het vrijwel uitsluitend over de inhoud van het probleem. Geen enkele deelnemer zei iets over het proces of over de eigen doelen tijdens de onderhandeling. En dat zou nu juist zó geholpen hebben.

In het algemeen geven onderhandelaars elkaar te weinig over de eigen doelen of over relevante feiten die anderen misschien helemaal niet kennen. Vooral als iets sterk in je eigen gedachten is, neem je automatisch aan dat anderen dat ook wel snappen. Het is dus altijd zaak al je overwegingen, bedoelingen en alle informatie die je hebt eerst even op tafel te leggen, ook als het voor jou nogal wiedes is.

 

‘Daar herken ik me niet in’

Als je dit denkt, is het tijd voor zelfonderzoek

Roos Vonk, Psychologie Magazine, april 2015

Mijn collega zat bij een overleg waar iemand een nieuwe visie introduceerde. Tot haar stomme verbazing hoorde ze een verhaal dat ze zelf ooit had bedacht en met hem had besproken. Toen hij was uitgesproken zei ze: “Ik hoor hier mijn visie die ik jou heb verteld. Je hebt X en Y overgenomen en alleen detail Z veranderd!” Hij trok verwonderd zijn wenkbrauwen op. “Hm, wat vreemd dat je dat zo ziet. Daar herken ik me niet in”.

Daar herken ik me niet in!! Daar is ie weer. Vertrouw op mij: altijd als mensen dit zeggen, is er iets mis. Voor het eerst hoorde ik het bij Ella Vogelaar, toen de PvdA-top haar na een afgang niet meer als minister wilde. “Bent u nu beschadigd?” vroeg een hijgerige journalist. Gretig legde hij uit waarom hij dacht van wel. “Ik herken me niet in dat beeld”, zei ze, “ik voel me helemaal niet beschadigd”.

Het meest recent – maar vast niet voor het laatst – hoorde ik het van de woordvoerder van Blokker, toen naar buiten kwam dat het noodlijdende winkelbedrijf personeel onder druk zet om ontslag te nemen en zelfs dreigt met demotie. De woordvoerder “herkende zich niet in dit beeld”.

Natuurlijk zijn er twee kanten aan ieder verhaal. Kan best zijn dat Vogelaar zich prima voelde al was evengoed haar reputatie beschadigd. Kan best zijn dat de wenkbrauwenoptrekker ten prooi was aan onbewust plagiaat: ideeën van anderen pikken zonder het zelf te beseffen. Dan denk je oprecht dat je het zelf hebt bedacht. Maar, zeg ik: als er zo’n discrepantie is tussen wat anderen zien en wat je zelf ziet, mag je wel wat nieuwsgieriger zijn hoe dat kan. Vraag je dan eens af hoe je gedrag eruit ziet door de bril van de ander. Die bril is namelijk veel scherper en helderder dan je eigen bril.

In een onderzoek* hiernaar kregen deelnemers in tweetallen een test voor sociale intelligentie. Ongeacht de werkelijke prestatie kreeg elke deelnemer na afloop een nep-score: de ene scoorde zogenaamd hoog, de ander laag. Daarna werd aan ieder individueel gevraagd hoe betrouwbaar ze de test vonden.

Je kent je pappenheimers, dus je voelt ‘m al aankomen: deelnemers met een lage score vonden de test een stuk minder betrouwbaar dan degenen met een hoge score; zij waren in hun nopjes en vonden de test juist reuze betrouwbaar. Desgevraagd meenden ze geen van allen dat hun oordeel over de test was beïnvloed door hun eigen score. Kom zeg, zo flauw waren ze niet! Maar die andere deelnemer, díé had natuurlijk wel naar zichzelf toe geredeneerd. Bedenk dat de oordelen over de test feitelijk werden gekleurd door de eigen score – dus de deelnemers hadden gelijk dat de ander aan zelfbedrog deed. Maar zij zelf ook, en dát hadden ze totaal niet in de gaten.

Dat betekent: altijd als je je niet herkent in het beeld dat een ander van je heeft, moet je ernstig rekening houden met de mogelijkheid dat de ander gelijk heeft. En jij niet. 

 

Het hoogste woord

Het tekort aan nuance en twijfel in de media – en aan vrouwen

Roos Vonk, Psychologie Magazine, maart 2015

Als student volgde ik een cursus toneel. Het eerste wat ik daar leerde was: als je een verhaal boeiend wilt maken, moet je zorgen dat er een conflict mogelijk is – tussen mensen met verschillende meningen of belangen, of binnen een persoon met verschillende drijfveren. Een potentieel conflict is de sleutel om een verhaal spannend te maken.

Aan deze les moet ik vaak denken als ik kijk naar alle stellige, gepolariseerde meningen in ons land – van zwarte piet tot terroristische aanslagen; tussen politieke partijen maar ook bínnen partijen, die steevast het nieuws halen met interne conflicten. Leven wij in een land waar we voortdurend ruziënd over straat rollebollen? Of is dat wat de media uitlichten omdat ze zo een spannend verhaal hebben?

De vraag stellen is hem beantwoorden. Niet alleen houden de media van een relletje, ze houden ook van mensen met een stevige mening – die overmijdelijk weer een tegenmening oproept. Zulke mensen zijn niet moeilijk te vinden, want stellige, provocerende opinieleiders zijn makkelijker te porren voor een media-optreden dan twijfelaars. Mensen met een ruimer perspectief, die meer kanten van een zaak zien, geen pasklare antwoorden hebben, of de dingen eerst beter willen begrijpen, staan niet te popelen voor een talkshow waar je meteen je woordje klaar moet hebben, liefst als pakkende oneliner.

Dit zou ook best kunnen verklaren waarom vrouwen zo moeilijk in talkshows aan tafel komen. Die hebben immers vaak wat minder zelfvertrouwen en zijn voorzichtiger in hun uitspraken. Ze gebruiken vaker woorden zoals misschien eigenlijk, een beetje. Schuif je aan in een talkshow, dan moet je er ook nog lol in hebben dat iemand anders je uitspraken vol aplomb van tafel veegt, om daar dan weer lekker tegenop te gaan boksen.

De Amerikaanse psycholoog Tetlock* inventariseerde voorspellingen van experts (in allerlei domeinen, zoals economie, management, overheidsbeleid) over uiteenlopende aktuele onderwerpen in de VS tussen 1988 en 2003. Hij vergeleek al hun voorspellingen met wat er uiteindelijk gebeurde. De conclusies waren ontluisterend. Experts deden het in geen enkel domein beter dan leken, ook niet hun eigen expertise-gebied. Integendeel, ze deden het vaak slechter doordat ze extremer waren; ze reageerden eerder in termen van ‘onvermijdelijk’ en ‘uitgesloten’. Ze voorspelden vaker dat iets fout zou lopen, terwijl een realistische voorspelling meestal is dat iets blijft zoals het is.

Experts met een meer gematigde, genuanceerde stijl bleken betere voorspellers, maar uitgerekend zij waren minder beroemd en zaten minder vaak in talkshows. Naarmate experts vaker in de media waren en een hogere ‘Google count’ hadden, hadden ze meer zelfvertrouwen én zaten ze er vaker naast. ‘Het enige vooruitziende dat deze figuren hebben gedaan, is erop staan dat ze anoniem blijven als deelnemer aan dit onderzoek’, zei een commentator.

Binnen de driehoek expert–media–publiek komt de zelfverzekerde praatgraag altijd weer bovendrijven: experts met zelfvertrouwen zoeken vaker de media, en de media houden van gasten met stellige, ‘quotable’ statements. Het publiek vindt dat ook prettig: het heeft behoefte aan zekerheid en duidelijkheid. Mensen willen niet horen dat ergens allerlei kanten aan zitten, dat we niet alles weten en niet alles beheersen omdat ook toeval een grote rol speelt. Vooral niet als ze zelf al onzeker zijn, dan hebben ze behoefte aan houvast.

Als je daarbij bedenkt dat de ene stellige opinie de andere weer uitlokt, wordt duidelijk waarom we zoveel mensen over elkaar heen zien buitelen met hun standpunten. Iedereen blij – de media en het publiek – want zo hebben we én duidelijke standpunten én af en toe een lekker onderhoudende ruzie. Alleen jammer dat we niet beter gaan begrijpen wat er nou écht gebeurt in de wereld en waarom.

 

 

Hunkerende ego’s

De makke met internet-testjes 

Roos Vonk, Psychologie Magazine, februari 2015

Op internet zag ik het plaatje hiernaast met de vraag: kun je binnen 1 minuut de C vinden? Kijk eerst maar even of u hem ziet voordat u verder leest. 

Ik zag het niet in één keer dus ik tuurde de rijen systematisch af. Net voordat ik scheel begon te zien zag ik hem. Ik plaatste het op Twitter en Facebook en in no-time stroomden er reacties binnen in de stijl van: "8 seconden!", "Makkie, ik zag het meteen", “3 seconden!!”, "Wat zegt dat nu over mij?".

Ik had die C niet zo snel gezien als veel van mijn volgers. Maar wat ík dan wel weer meteen zag, was dit: een stroom hunkerende ego’s. Ach, wat kunnen volwassen mensen toch een kleine kindertjes zijn, gulzig verlangend naar bevestiging dat ze knap en bijzonder zijn.

Ieder wissewasje, ieder plaatje en testje op internet wordt gretig aangegrepen: scoor ik goed? Wat had jij? Wat zegt dat over mij? We willen al onze bijzonderheden kennen en koesteren. Het is een heel begrijpelijk verlangen. Het is het verlangen van ons allemaal.

En dat is dan meteen het slechte nieuws: waarschijnlijk bent u niet heel bijzonder. De meeste mensen zijn nu eenmaal gewoon. Alleen al die tomeloze aandacht voor je eigen bijzonderheid is doodnormaal. Zelfs als u die behoefte niet herkent bij uzelf, dan zit u nu vast te denken: ha, ik heb dat niet, ik ben lekker heel anders dan al die mensen met hun egootjes. Als u zo denkt, join the club: dat is namelijk óók een typische ego-gedachte.

Ik merk dat ook weleens als ik een lezing geef. Toen ik bijvoorbeeld een keer uitlegde dat we bepaalde onbewuste processen niet goed bij onszelf kunnen waarnemen, vroeg een deelnemer: "Zijn er ook individuele verschillen tussen mensen in hoe goed ze dat kunnen?" Misschien ben ik een cynicus, maar dan denk ik direct: "O jee, weer zo eentje die nu denkt dat ie dat beter kan dan anderen." Terwijl ik juist iets wilde uitleggen over een algemeen menselijk kenmerk dat we allemaal hebben. Er zijn zelfs weleens deelnemers die zeggen: Fascinerend hoor, dat mensen zo in elkaar zitten – maar bij “mij persoonlijk” werkt het anders!

Eigenlijk heel jammer, want zo mis je de kans om iets over jezelf te leren. Je leert jezelf niet beter kennen als je steeds op zoek bent naar die dingen waarin jij bijzonder, anders of beter bent. Juist omdat we allemaal zo gewoon zijn, leer je veel meer over jezelf als je er vanuit gaat dat je net zo bent als iedereen.

Diep in je hart

De waarheid doet pijn, maar als je hem ziet weet je wat je te doen staat

Roos Vonk, Psychologie Magazine, januari 2015

The truth will set you free, but first it will piss you off. Deze uitspraak van Gloria Steinem geeft heel mooi uitdrukking aan het spanningsveld tussen je prettig voelen en de werkelijkheid zien. We willen gelukkig zijn, maar we willen óók de waarheid weten – over de wereld, onze naasten en onszelf. De waarheid is vaak pijnlijk. In psychologisch onderzoek is zelfs gebleken dat mensen die niet door een roze bril kijken, vaker depressief zijn.

Als de keus gaat tussen je fijn voelen en de waarheid weten, wat kies je dan? De meeste mensen kiezen voor de waarheid, zeggen ze. Tegelijkertijd is dat niet wat we feitelijk doen. We nemen loopjes met de waarheid en sluiten geregeld onze ogen voor wat we niet wíllen weten.

Terwijl we dat doen, maken we onszelf ook nog wijs dat we de waarheid wél weten. Ik ken dat uit eigen ervaring, uit de tijd dat ik verliefd was op de verkeerde. Ik overtuigde mezelf dat ik best gewoon leuk en vrijblijvend met hem om kon gaan, en dat ik echt wel wist waar ik mee bezig was. Als ik er nu op terugkijk, besef ik dat ik al die tijd toch stiekem hoopte dat hij over de brug zou komen.

Er is blijkbaar een verschil tussen de waarheid weten en weten - met heel je hart. De waarheid is niet een verhaal dat je vertelt aan jezelf of aan je vriendinnen om te laten zien dat je heus geen sufferd bent. Dat zijn woorden. Die zijn, volgens levensgoeroe Krishnamurti, even weinig betekenisvol als de beschrijving van brood voor iemand die honger heeft.

De waarheid is een kwartje dat moet vallen tot in het diepst van je wezen, en als het daar valt doet het pijn. Je wordt daar in eerste instantie ongelukkig van. It will piss you off. Maar wat zich daarna kan ontspinnen is interessanter: de opening, de bevrijding.

Krishnamurti zegt: inzicht = handeling. Als je de werkelijkheid ziet zoals die is, leidt dat vanzelf tot de juiste actie. Als je ziet dat je op een afgrond afloopt, stop je met lopen. Als je ziet dat je bij een droge bron staat te wachten op water, loop je verder. Het probleem is dat we die waarheid vaak niet wíllen zien. "Ik wéét het wel, maar het vóelt anders", zeggen we dan. Maar dat komt enkel doordat je gevoel er niet aan wil. Dan ben je onbewust nog bezig jezelf te beschermen tegen de pijn.

Mijn ex-geliefde was een droge bron, maar ergens diep van binnen had ik mezelf toch aangepraat dat er wel een keer water uit zou komen als ik genoeg kunsten uit de kast haalde. Dus het voelde niet goed om weg te gaan. “Mijn gevoel zegt dit en mijn verstand zegt dat. Wat moet ik nou?’”  

In de visie van Krishnamurti heb je dan gewoon nog niet echt gezien wat er aan de hand is. Het probleem is niet de actie, het probleem is het inzicht. Als je echt in je hart ziet wat er gebeurt, en wat het met je doet, dan is er helemaal geen conflict tussen 'gevoel' en 'verstand'. Dan doe je wat je te doen staat.

Optimisme

De mensen met de meeste invloed, heben de minst realistische kijk op de wereld en zichzelf

Hoe groot schat u de kans dat u, vergeleken met anderen, ooit grote financiële zorgen zult hebben? De kans dat u een ernstig verkeersongeluk krijgt? Of de kans dat u gaat scheiden?

Als ik dit soort vragen bij een lezing stel aan de toehoorders, blijkt steevast dat ze gemiddeld hun kansen op nare gebeurtenissen lager inschatten – vergeleken met de andere toehoorders. En dat kan natuurlijk niet: niet iedereen kan minder rampspoed meemaken dan iedereen. Vandaar dat dit onrealistisch optimisme wordt genoemd.

Het verschijnsel is vooral sterk als het gaat om gebeurtenissen waarop we zelf invloed menen te hebben, zoals verkeersongevallen of scheiding. “Daar ben ik toch zeker zelf bij”, denken we dan. Maar we overschatten onze mogelijkheden om onze menselijke gebreken en het lukrake leed van het leven te overwinnen.

Nog sterker is deze zelfoverschatting bij mensen met macht. Wanneer je mensen macht geeft – of dat nu verdiend is op basis van hun prestaties of gewoon willekeurig, op basis van toeval – neemt hun zelfvertrouwen toe. Ze worden nog optimistischer, hun stemming wordt beter, ze worden wat losser, ongeremder en doeneriger: huppekee, komt goed. Ze denken minder na over details, obstakels, en over wat er mis kan gaan: dat zien we dan wel weer.

In zekere zin is het nuttig dat machtige mensen meer op de grote lijn zijn gericht en meer geneigd om knopen door te hakken. Als je overal beren op de weg ziet, loop je nooit voorop. Maar er is een keerzijde: de effecten van macht op optimisme en zelfvertrouwen impliceren dat de mensen met de meeste invloed op ons allemaal, de minst realistische kijk hebben op de wereld en op zichzelf. Dit verontrustende gegeven zien we helaas geregeld geïllustreerd.

Zo is gebleken dat de overheid miljarden verspilt aan ICT-projecten. Een ICT-project is zo’n ‘detail’ waar je je in een hoge functie niet om hoeft te bekommeren; je bent dan meer gericht op waar we naartoe moeten en waarom, niet hóe. De woorden ‘innovatie’ en ‘nieuwe technieken’ klinken goed, en geen van onze bewindslieden hoeft te weten hóe de techniek precies werkt. 

Natuurlijk, je hebt als leider een visie nodig op waar je naartoe wilt. Maar met een beetje aandacht voor de weg ernaartoe, en alles wat zich onderweg kan voordoen, kun je de gebruikelijke debacles van overheidsprojecten – die altijd weer véél duurder zijn en véél langer duren dan gepland – voor een belangrijk deel voorkomen. Machtige mensen luisteren te weinig naar twijfelende tobbers, voor een portie gezond realisme als aanvulling op hun grootse toekomstvisie.

 

Spoorzoeken

Je ex of je liefje virtueel volgen brengt je niet dichterbij

“Nou heeft ze weer zo’n berichtje geplaatst, zo van: Hij en ik zijn voorbestemd voor elkaar. En daar bedoelt ze dus denk ik mijn vent mee! Dat secreet!” Een vriendin is van de kook. Ze heeft het over de (ex?)minnares van haar man, die ze betrapte via Whatsapp. Hij heeft het nu uitgemaakt, zegt hij, maar ze is er niet gerust op. Voor alle zekerheid kijkt ze de hele dag wat er op Facebook gebeurt.

“Maar jij bent toch geen Facebook-vrienden met haar?” Ik probeer het te begrijpen. Voor wie schrijft de minnares die berichtjes? Nou, ze zet gewoon elke dag romantische tekstjes en fotootjes op haar Facebook-pagina – met strikjes en hartjes erbij, “zó ordinair!”

“Maar uh, waarom weet jíj dat allemaal? Ze stuurt dat toch niet naar jou?” Nou, gewoon: vriendin kijkt twee keer per uur op die Facebook-pagina om te weten wat er gaande is. En trouwens, dat is nog maar de vraag, of het niet aan haar is gericht! Want “ze doet het erom natuurlijk! Om mij te treiteren!”

Tja, dan moet je dus vooral steeds gaan kijken, denk ik. Maar ik begrijp het ook wel. Als je onzeker bent, al helemáál in de liefde, wil je gewoon alles weten. Je zoekt informatie, en er zijn vandaag de dag zoveel manieren om die te vinden. Whatsapp, Twitter, Facebook, Spotify: iemand die actief is op sociale media kun je bijna de hele dag volgen. En dan kun je ook nog al iemands potentiële amoureuze targets volgen. Handenwrijvend en bijna met een gevoel van triomf stort de speurneus zich op alle mogelijke virtuele sporen. Kennis is macht: als je de waarheid weet, kun je de wegdwalende geliefde weer in je greep krijgen, lijkt het idee.

Ik vrees dat dit idee twee misverstanden bevat. De ene is dat je de waarheid vindt op je smartphone. Je moet de aanwijzingen die je vindt op alle mogelijke manieren duiden en interpreteren. Je partner kan iemands updates liken omdat ie de berichtgever zélf buitengewoon liket, maar het hoeft niet. Twee mensen kunnen tegelijkertijd online zijn omdat ze met elkaar chatten of appen, maar het kan ook toeval zijn. Kortom, eigenlijk weet je niks. En als je géén aanwijzingen vindt – ze zijn niet tegelijk online, en hij heeft niet haar berichtjes geliked – dan weet je óók niks.

Het tweede misverstand is dat meer kennis je meer controle biedt. De hoeveelheid speurmiddelen die tot je beschikking staan is in feite helemaal niet gerelateerd aan de hoeveelheid controle die je over je wegglippende lief kunt uitoefenen. En het werkelijke probleem los je er al helemaal niet mee op: het vertrouwen in de relatie herstellen. Je zult niets vinden, en niets niet vinden, waardoor je de ander weer vertrouwt.

En omgekeerd: iemand virtueel stalken is ook niet echt een beproefde methode om vertrouwen te herstellen. Het feit dat je het doet onderstreept alleen maar dat de relatie ontspoord is.

Vertrouwen ontstaat in face-to-face contact. Je moet samen tijd doorbrengen, elkaar in de ogen kijken, elkaar zeggen wat je voelt. Als jij je eigen gevoelens uit, is de kans ook groter dat de ander het doet. Is dat contact niet meer mogelijk, dan weet je ook al genoeg.

Brainstormen

De illusie van groep-effectiviteit

Roos Vonk*

Twee weten meer dan een, en drie meer dan twee, en zo kan het gebeuren dat in bedrijven regelmatig de koppen bij elkaar worden gestoken. Men overlegt, vergadert, vormt commissies en subcomissies; men houdt brainstormsessies in het groen, men ‘spart’ en houdt ideeën ‘tegen anderen aan’. Dat allemaal vanuit de veronderstelling dat het geheel meer is dan de som der delen; dat als je de koppen bij elkaar steekt, het eindresultaat de optelsom van individuele bijdragen overstijgt. Maar wat als dat eens niet waar is?

Stel dat je tien mensen bij elkaar zet en ideeën laat genereren over een probleem. Dan kunnen ze elkaar prikkelen, elkaar op ideeën brengen, en als dat gebeurt heeft hun samenzijn een meerwaarde: synergie. Een alternatief zou zijn om die tien mensen ieder apart ideeën te laten bedenken en aan het eind alle ideeën bij elkaar te harken. Systematisch onderzoek laat zien dat dat een beter resultaat geeft. De optelsom van de losse individuen levert meer ideeën, en meer oorspronkelijke en creatieve ideeën, dan het groepsresultaat.

Dat heeft allerlei oorzaken. Mensen in een groep uiten niet al hun ideeën omdat ze, zelfs als ze uitdrukkelijk geïnstrueerd worden elkaars ideeën niet te beoordelen, toch bang zijn dat anderen een idee ‘stom’ vinden. Ook kan het luisteren naar anderen de eigen gedachtentreintjes onderbreken, waardoor briljante sluimerende ideeën voor de eeuwigheid verloren gaan.

Dan is er nog een effect genaamd ‘social loafing’: zet mensen bij elkaar in een groep en ze raken minder gemotiveerd om het uiterste van zichzelf te vergen dan wanneer ze op eigen kracht iets moeten presteren. In goed Nederlands zou je het lummelen kunnen noemen, hoewel het niet altijd optreedt uit luiheid of gemakzucht. Neem touwtrekken: het eindresultaat (de totale kracht die je uitoefent) is een optelsom van de individuele inspanningen. Hetzelfde geldt voor het volume van het applaus in een zaal. In dit soort situaties zijn mensen geneigd het er een beetje bij te laten zitten, omdat ze denken: ‘Wat maakt dat beetje extra inspanning van mij eigenlijk uit’.

Lummelen treedt niet op bij taken waar je als individu kunt schitteren (denk aan een voetbalwedstrijd) of het verschil kunt maken (twee voor twaalf: als 1 deelnemer het antwoord weet is dat voldoende), of taken waar je als individu opvalt wanneer je niet goed meedoet (denk aan close-harmony zingen of majorette-dansen, of aan bergbeklimmen als je aan elkaar vastzit; dan kun je niet roepen “doei, ik zie je boven wel”). Maar bij zogenoemde additieve taken valt de individuele prestatie niet zo op en dat is slecht voor de inzet. Ook dat kan de lagere productie van een groepsbrainstorm verklaren.

Gek genoeg hebben mensen, ondanks alle wetenschappelijke tegenbewijzen, toch het idee dat brainstormsessies iets extra’s opleveren. Dit noemen we de illusie van groepseffectiviteit. Het voelt voor deelnemers alsof het goed werkt en zijzelf ook lekker op dreef zijn. Doordat je in een groep zit, merk je veel minder van de stiltes in je eigen gedachtentreintjes; die worden immers gevuld door anderen. Bij een gebrek aan ideeën kun je even achterover hangen en toch de indruk hebben dat het lekker loopt. Het heeft iets weg van de muis en de olifant die over de brug lopen, waarbij de muis zegt: “wat stampen we lekker hè?” Je houdt er te weinig rekening mee dat het resultaat afkomstig is van een hele groep en dat ieder van de groepsleden op zichzelf ook al een heel eind gekomen was.

Daar komt bij dat mensen in een groep vaak hun eigen bijdrage overschatten. Of het nu gaat om het bedenken van nieuwe ideeën, het inbrengen van belangrijke informatie of het doorhakken van een knoop: mensen overschatten hun eigen aandeel. Na een brainstormsessie hebben ze dus het idee dat ze veel ideeën hebben bedacht, en dat het groepsproces kennelijk stimulerend werkte. Dat een deel van die geweldige ideeën eigenlijk van anderen was, dat beseffen ze niet.

Zo bezien is een brainstormsessie in elk geval ergens goed voor, namelijk de tevredenheid over het resultaat. Soms is ook een illusie van onschatbare waarde. Maar wil je echt nieuwe ideeën, zet mensen dan liever apart of hooguit in tweetallen.

 

Meer columns en artikelen over macht en leiderschap